Bello. - Ik dank U hartelijk voor Uw warmen en lieven brief. Aan alle hondenvrienden voel ik mij geestverwant. En daarom was mij Uw verzoek welkom, en deden mij Uw herinneringen aan Uw eigen honden, uit den tijd van Uw kinderjaren, zoo sympathiek aan, want, juist zoo als gij deedt, zoo ook ging ik indertijd om met mijn eerste hondje Cassy. Die echter vond het in den poppenwagen moeten liggen niets geen genoegen, en ontsnapte gewoonlijk naar mijn moeder. Ik zette haar, Cassy, ook graag de poppenkapsels op, en trok haar de poppenkleeren aan, en in een woord, behandelde haar als mijn speelkameraad. Mijn Benjamin echter zou beter daarvoor gepast hebben. Hem toch kan men geen grooter genoegen doen dan met hem bezig zijn; dan vindt hij elke aankleedpartij, elke houding, die men hem laat aannemen, goed, en blijft geduldig liggen, van louter genoegen dat hij daardoor hoofdpersoon is. Had ik hem bezeten in mijn kinderdagen, dan was ik stellig nooit klaar gekomen met mijn schoolwerk, of met wat ook; hij zou voor 'n kind 'n ideaalhond zijn geweest. Toch moet gij niet denken dat lieve, trouwe, kleine Cassy niet evenzeer 'n schat is geweest. Maar zij had weer 'n heel andere, veel bedaardere natuur. En, ondanks hare weinige speelschheid, was zij nogtans voor mij de geduldigste, steeds alles verdragende medgezellin. -
En, nietwaar, in verdriet zijn honden zoo eenig lief! Toen mijn moeder stierf bleef Cassy den geheelen nacht onder haar bed liggen. Wij moesten haar wegnemen des ochtends, want de begrafenis is in de tropen reeds den volgenden dag na het sterven. - Benjamin en Frits kunnen beide geen tranen zien. Die willen zij terstond weglikken. 't Aardige daarbij is, dat Benjamin dit van Frits heeft afgezien; toen hij in het begin bij ons was begreep hij niets van welk verdriet ook, in zijn overgroote speelschheid. Maar toen hij Frits gadesloeg zag hij, dat deze er bijzondere troost-maniertjes op nahoudt, en toen ging hij die van lieverlede alle nadoen, terwijl hij thans, in zijn jaloezie, hem bij zulke gelegenheden op zij zet, en alléén het troosten wil bezorgen als hij dat noodig acht. Het is namelijk een zijner beminnelijkste eigenschappen, dat hij steeds alles van Frits goedvindt, hem in alles toegeeft, op zij gaat voor hem, om het lekkerste eten te laten wegnemen, of te wachten tot hij, Frits, 't eerst zijn dorst heeft gestild; maar, alleen waar het liefkozingen geldt wil hij, Benjamin, nummer één zijn, en dat dan ook zoo beslist, dat hij Frits dan per-se op zij zet en achteruitdringt. - Echter, laat ik over mijn hondenjongens verder tegen U zwijgen, want ik ben over dat onderwerp nooit uitgepraat, en ik wil U nog antwoorden even op uw opmerking, dat ik het blijkbaar niet goed kan vergeven aan hen die mij mijn geloof ontnamen. Neen, inderdaad niet! Het is namelijk een vreeselijk ding, als men een groot oprecht geloof heeft gehad, en men ziet dan van lieverlede dat alles schijn is en leugen en bedrog, om in de wereld vooruit te komen, en zichzelf aan goede baantjes te helpen. Ja, ik weet wel dat er ook eerlijke en oprechte christenen zijn. Maar die zijn de dupen van degenen, die ik bedoel, van de rechtzinnige aanzienlijken. Daaruit volgt echter geenzins dat ik een
ongeloovige ben, zooals gij schijnt te meenen. Ik vind dat ‘de Kerk’ en de Christelijke Politiek niets meer gemeen hebben met wat de Bijbel leeraart, absoluut niets. Daarom wil ik daarvan niets meer weten, vind ik dat alles huichelarij en schijn. Maar dat heeft niets te maken met geloof. Ik wéét niet hoe het Hierna zal zijn; ik begrijp God niet; maar ik vermeet mij nimmer te zeggen, dat ik ben een ongeloovige - omdat ik immers niets weet, niets kán weten van het bovenaardsche. Voor Uw vertrouwen in mij, om mij zoo 't een en ander van U te vertellen, dank ik U hartelijk. Ik zal daarop niet ingaan omdat ik vrees U te zullen verraden. Wel echter durf ik zeggen, dat uw tegenwoordige werkkring mij veel prettiger lijkt dan de vroegere, het van de eene zieke naar den anderen moeten gaan; omdat ik mij voorstel dat ik mij in zoo'n geval aan den een te veel zou hechten, den anderen daarentegen weer misschien te spoedig antipathiek zou vinden; nu daarentegen kunt gij U blijvend hechten en, juist waar het kinderen geldt, lijkt mij dat veel loonender. Met een vriendelijken groet neem ik afscheid, en ik hoop nog eens van U te hooren bij gelegenheid.
Agnita. - Uw brief is vernietigd. Daarop kunt gij, evenals elkeen mijner correspondenten, volkomen vertrouwen dat ik nooit een beantwoorden brief van zoo vertrouwelijken inhoud bewáár; maar hem steeds onmiddelijk vernietig, ook al wordt mij dat niet gevraagd.
Uw groot vertrouwen in mij eert mij, te meer waar gij heden voor 't eerst tot mij komt. Het trof mij in Uw brief dat gij telkens herhaalt: ‘Hoe zoudt U handelen?’ In verband daarmede moet gij dus mijn antwoord beschouwen als zoodanig, namelijk niet als 'n raad in 't algemeen, maar als mijn persoonlijk gevoel in dezen. Want, ik geloof niet dat men in zulke teere questies algemeene regels of raden kan uitdeelen. Elke vrouw heeft daarin verschillende gevoelens, en ook, elk geval op zichzelf verschilt in de bijzonderheden ervan. Maar juist die bijzonderheden die gij mij meedeelt maken dat ik persoonlijk mij in Uw geval heel goed kan verplaatsen, en heel goed kan weten ook, wat mij betreft, wat ik zou doen. Ik zou vergeven kunnen van ganscher harte, omdat ik 't zoo bijzonder heerlijk zou vinden, dat mijn man mij de zaak uit eigen beweging had bekend. Waar namelijk in een huwelijk 't vertrouwen tot elkaar is veranderd in leugen en bedrog, daar is m.i. weinig kans meer op terugkeer tot geluk, maar.... waar 'n fout, hoe ernstig ook, eerlijk, uit eigen beweging, wordt bekend, daar blijkt daaruit dat de grondslag van vertrouwen - waarop m.i. alleen een waarlijk gelukkig huwelijk gebouwd kan zijn, - nog steeds bestaat. En, waar gij nu zelve zegt, dat Uw liefde diens ondanks niet veranderd is, daar spreekt het dunkt mij van zelven, dat gij het gebeurde moet kunnen vergeven, maar ook moet trachten te vergeten. Ik vind dat gij zelve óók schuld hebt daarenboven. Gij zijt tegen zijn zin op reis gegaan, en dat is een aanleiding tot de zaak in questie geworden. - M.i. geeft 'n vrouw daardoor altijd zelve eenige aanleiding tot zooiets. Want de meeste vrouwen vergeten veel te veel, dat zij spoediger oud worden dan hare mannen,