is, aan zulke kinderachtige vertelseltjes als dit! Want, men moet verstaan de heel-mooie taal, en kunnen navoelen de heel-reine beteekenis van een Kerstverhaal als dit, om het te kunnen waardeeren in al zijn oneindige schoonheid. Stel tegenover zulke wezenlijke poëzie in proza, tegenover zulke lieflijk uitgedrukte gedachten, de vulgaire ‘realiteit’ waarin de Querido's en c.s. zich uitdrukken, zich verbeeldend iets moois te scheppen. Bij hen is elk woord bedacht, gezocht, berekend op effect, voelt en tast men de onophoudelijke begeerte toch vooral platte en ruwe en gewoonlijk niet-gezegde dingen neer te schrijven, tot verbazing van den lezer over zooveel gedurfdheid. Maar bij Stijn Streuvels is het net omgekeerd. Hij ziet de eenvoudige, van de groote wereld nog onberoerde ziel van het volk, en hij schildert wat daarin omgaat, zoo roerend-aandoenlijk-naïef, dat u er de tranen bij in de oogen komen.
Misschien heeft dit werk nog 't meeste gelijkenis met Maeterlincks L'Oiseau bleu. Niet voor niet zijn die twee immers ook landgenooten. 't Voor de naïeve zijde van 't leven - naïef in den goeden zin, - ontvankelijke van den Vlaamschen aard openbaart zich in beide schrijvers. In Parijs heb ik met eigen oogen 't meest wereldsche en door de meest realistische stukken verwende publiek ademloos zien luisteren naar de eenvoudige kinderlijke taal van Myltyl en Tytyl, die twee Vlaamsche armeluis-kindertjes, die uitgaan om L'oiseau bleu te zoeken, en daarbij allerlei allerliefste, eenvoudige levenswaarheden zeggen, als de gewoonste dingen ter wereld! Ook de inhoud van L'Oiseau bleu is in zekeren zin maar 'n kindersprookje, want Tytyl en Myltyl, die allerlei avontuurlijkheden beleven, terwijl zij met ‘Het Licht’ zoekende zijn naar l'Oiseau bleu, behooren natuurlijk thuis in een geheel denkbeeldige sprookjeswereld. Maar ik vraag u, is ook juist dat niet kostelijk, niet als een belofte voor een nieuwer, betere periode in de litteratuur, dat onze beste auteurs van den hedendaagschen tijd terugkeeren aldus tot het een tijdlang geleden zoo absoluut-veroordeelde gebied der fantazie? - Hoe kort betrekkelijk is het nog maar geleden, dat alle opvoeders der jeugd en alle auteurs verklaarden, hoe niets bespottelijker en verderfelijker zou zijn voor lezers, dan hen te spreken van 't aloude ‘sprookje’, der geheimzinnige geboorte van het kindje, uit den hemel gezonden door een liefderijk Vader. - Welneen, de waarheid moest iedereen weten, de waarheid, zoo crû, zoo onomwonden, zoo afzichtelijk mogelijk. In Pot-Bouille werkte Zola - voor wiens talent ik overigens den grootsten eerbied heb - een bevalling uit, zoo afschuwelijk natuurlijk, dat men maar 't liefst die bladzijden oversloeg. Op zijn voetspoor - want het ongeluk in zoo'n geval is, dat de
talentvolle voorbeelden terstond slechte, onbegaafde navolgers te over vinden - kwamen er in alle landen ter wereld boeken te over uit van menschen, die zich er op toelegden alles wat met barenswee in verband staat zoo realistisch mogelijk uit te werken. Alsjeblieft geen illusie laten op dat speciale punt! Hoe naakter de waarheid, hoe mooier. En, gold het arme menschen, dan werd je daarenboven nog eens heel duidelijk aan het verstand gebracht hoe diep die te beklagen waren, dat ze zoo iets doms hadden gedaan áls al weer 'n kindje erbij maken!
- En ziedaar, hier komt nu Stijn Streuvels met zijn machtig talent - want ik erken volgaarne dat alleen een machtig talent tot zoo iets in staat is zonder belachelijk te worden of kinderachtig - en hij werkt het gegeven zóó meesterlijk aandoenlijk uit, dat je kunt begrijpen, navoelen, die kinderlijke jaloezie van de kleine rijke Veva, aan wie noch hare Kerstgeschenken, noch hare Kerstboom iets meer waard zijn, omdat zij die van dat alles misdeelde arme speelmakkertjes benijdt, die immers 't ‘kindeke Jezus-zelf’ in hun huisje mogen ontvangen.
Even - voor ik verder ga - wil ik u vertellen van den magnifiquen stijl van Stijn Streuvels. De aanhef brengt je al dadelijk in de stemming:
‘De sneeuw, de lucht zat er vol van. Omhoog, uit den grijzen hemel, runselden en wervelden de vlokken als donkere kruimels, krieuwelden daar rond als een muggenzwerm; maar beneden was 't een spelen en wentelen als van dartele, witte vlinders, zacht wattige brokken, gruisdikke, dooreen draaiden, robbelden op en neer, of in schuinen val van overdweersch wevende draden, grondewaards schoten en daar stil, ge ruischloos, dood gingen liggen op de dikke, donzige, witte vacht.’
Nietwaar, zoo iemand heeft het sneeuwen gezien, in zich opgenomen, heeft de stemming, waarin die je brengt, begrepen. Van daar, dat hij dat alles zoo eenvoudig-helder vertelt dat je het als het ware vóór je ziet zonder eenige gezochtheid.
Maar, daar binnen is moeder ziek! En