Gedachtenwisselingen.
I. Aan: Geen Juf.
Met genoegen las ik uw stukje en voelde daarin uwe opvatting, welke de in te nemen plaats moet zijn, voor eene juffrouw in den huiselijken kring.
Men is, als juffrouw in betrekking zijnde, hetzij als hulp in de huishouding of als kinderjuffrouw, altijd een tusschenpersoon en de plaats die men daardoor inneemt, is niet altijd even prettig.
Door de dienstboden wordt toch de juffrouw veelal beschouwd als ook eene loontrekkende even als zij zelve.
Vriendelijkheid willen ze gaarne aannemen, maar over 't geheel nemen ze 't niet graag aan als hun iets wordt opgedragen door de juffrouw, al is 't die eerst gezegd door mevrouw om 't te doen.
Om nu, als mevrouw zijnde te denken, 't is beter dat ik 't zelf voortaan zeg, is mijns inziens ook niet goed, als men tenminste weet, dat de juffrouw 't op een beleefde manier zegt.
Neen daardoor zet men de juffrouw op het punt van een nul, die tegenover 't dienstpersoneel eigenlijk niets heeft te zeggen en zich daardoor mee, steeds de vreemde in huis moet gevoelen. De juffrouw en de dienstbode zijn beide loontrekkende personen tegenover de mevrouw, maar daarom staan ze toch niet op dezelfde standplaats in 't maatschappelijk leven, maar dat willen de dienstboden wel eens vergeten.
U vindt 't woord juf zoo vernederend, nu ik vind 't woord meid zoo vernederend.
Waarom niet 't woord dienstbode gebruikt, wij mochten thuis nooit meid zeggen, mijne moeder zei altijd, die menschen hebben even goed hun gevoel van eigenwaarde.
Wanneer U dus schrijft, ‘Als juf is zij een souffre-douleur tusschen mevrouw en dienstboden, dan heeft U 't mis naar mijn idee, tenminste zoo dagelijks weg, wel eens af en toe, maar gewoon weg is 't dienstpersoneel vaak eenigzins jaloersch op de juffrouw, om hare andere verhouding tot de familie dan de hunne. En 't woord meid werkt daartoe mede, 't moet hun, dunkt mij, eenigzins een gevoel geven alsof men als juffrouw meer achtingswaardig is en vandaar mee hun jaloersheid. U schrijft ook nog, ‘maar van wie (de juffrouw hier) men overigens geen nota neemt, dan om haar tot meid te verlagen.’
Zie daar heeft men 't nu weer, waarom de persoonlijkheid van dienstbode, als iets verlagends gebruikt?
Of denkt U misschien met andere menschen mede dat men als juffrouw zich verlaagd moet gevoelen wanneer men mede huishoudelijke bezigheden verricht?
Is men daardoor minder een juffrouw, als men bijv. een kamer schoonhoudt of bedden opmaakt of waschtafels in orde houdt?
Mijns inziens niet.
Wordt er ooit aan gedacht een dochter des huizes een gevoel van zelfverlaging toe te kennen omdat zij bovengenoemde bezigheden verricht of desnoods nog andere?
Nee niet waar, dan wordt er gezegd, een flink meisje dat weet van aanpakken.
En waar men nu thuis 't wel zou doen, vind ik de menschen dom, die zich verlaagd voelen, wanneer ze in betrekking zijnde evengoed die zelfde dingen zal verrichten.
Daar U voelt, dat een juffrouw een vriendelijke plaats toekomt, daarvoor ben ik U dankbaar, maar als U misschien zonder goed nadenken spreekt van meid en met U vele anderen, dan verbittert men die personen in hun gevoel van eigenwaarde en daarop hebben ze als ieder mensch recht.
Met hoogachting
D. KALIS.