stoorde zijn ‘kuischheids’-gevoel. Daarom bleef hij liever vuil en ongewasschen.
Voor de natuur had hij geen gevoel, want alles rondom hem schreide immers ten hemel van ‘onkuischheid’, de planten, die zich vermenigvuldigen, de kuikens, die kruipen uit het ei, de vliegen, die op elkander zitten, om niet te spreken van de van rendez-vous huizen en bordeelen gansch verstokene hondenwereld, welke dientengevolge schaamteloos, zoo maar op de straat, elkaar beruiken, en zich aan elkaar geven in den paringstijd.
Wat echter heeft zulk een ‘kuisch’ iemand als Fridolin aan zijn ‘kuischheid’, wanneer niemand ervan weet! Immers niets. Daarom besloot Fridolin dan ook een tijdschrift te gaan uitgeven, waarin hij zich geheel en al zou gaan wijden aan de bevordering der ‘kuischheid’. En tot dat doel was hem geen teekening dubbelzinnig genoeg, om er niet melding van te maken, geen geslachtsverhouding zoo onnatuurlijk, of hij verdiepte er zich in met wellust; - alles om de kuischheid te bevorderen, natuurlijk! Geen blad verscheen, van hoe smerig 'n inhoud ook, of Fridolin kocht en las het - voor de goede zaak natuurlijk - en bejammerde dan in zijn eigen tijdschrift de ‘onkuischheid’ der menschen. Hij vischte uit de geheele wereldlitteratuur alles op, wat maar zinnenprikkelend kon werken, en maakte dan die schandelijke ‘onkuischheden’ openbaar in zijn ‘kuische’ revue. Als onder heeren 'n minder voor dames-ooren bestemd gesprek werd gevoerd, luisterde niemand begeeriger toe, en dronk gretiger elk woord in, dan Fridolin. En den volgenden dag jammerde hij dan in zijn Blad over den wellust der mannen.
Van de Alpen tot aan de groote Belt was er in overdrachtelijken zin geen vuilnisplaats zoo smerig, of hij haastte zich er zijn aan dien stank genot vindenden ‘kuischen’ neus in te steken. En hij niet alleen. Weldra had hij vele helpers, (Ik vergat namelijk nog te zeggen, dat Fridolin leefde onder een ‘rechtzinnig’ ministerie) die hem van alle kanten stof hielpen aandragen.
Spoedig was zijn Blad ‘het’ handboek bij uitnemendheid voor pornografen. Het werd meer nog verkocht dan den, sinds de Rechtzinnigheid voordeel oplevert, zoo véél verkochten bijbel; het lag daarnaast op de tafel der Christenen, welke steeds toenamen onder het Christelijk kabinet.
En zoo werd Fridolin weldra zeer rijk.
Maar dat niet alleen. Hij werd op den verjaardag van zijn vorst, op voordracht van den christelijken Premier, benoemd tot Commandeur van de Orde der Kuischheid, en, als hij uitreed, want Fridolin ging nooit meer te voet natuurlijk, dan zag men op zijn weg nooit anders dan zedig verhulde vrouwen, met heel hooge halskragen, en heel lange mouwen, en volkomen wijde, 't figuur gansch verbergende gewaden, - om van zoo iets onzedelijks als de aanblik der honden nìet te spreken. Die werden angstvallig verborgen gehouden voor zijn ‘kuischheid’ sporende blikken.
Kon Fridolin het daarom helpen, dat hij, - natuurlijk enkel en alleen om toch nog stof te vinden voor zijn der kuischheid bevorderend pornografisch Blad, - des avonds vermomd rondsloop in de gemeenste buurten, en in de verdachtste huizen, ja, dat hij, enkel om uitvoerig te kunnen oordeelen over de honden-onzedelijkheid, zichzelf 'n aantal zorgvuldig opgesloten honden had gekocht, wier ‘onkuische’ handelingen met elkaar hij in stilte photographisch-nauwkeurig bewaakte en gadesloeg - alleen om er natuurlijk den volgenden dag met des te grooter en gerechter toorn van te kunnen gewagen in zijn Blad?
Neen, nietwaar, dat alles kon Fridolin niet helpen. Hij was een slachtoffer van zijn eigen braafheid en ‘kuischheid’. Zoo dachten zijn medeburgers - de slechte, zondige uitzonderingen, zooals b.v. de ondergeteekende, natuurlijk ter zijde gelaten - er ook over. Daarom eerden zij Fridolin tot in lengte van dagen. En toen hij stierf, met eerbewijzen en rijkdommen overladen, toen sprak de vrome Hofprediker aan zijn graf over den tekst:
De Godzaligheid is tot alle dingen nut.
(Het motief van dit verhaal is eenigzins ontleend aan Jugend).
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.