Droomgezicht.
Ik heb gezien.... een' blanken berg, in mijnen droom,
Waarboven trilde een firmament van teederblauw,
En onder aan dien berg daar kronkelde zich loom
Een kleine, zilver-witte beek van fonkel-dauw.
En aan de beide boorden van die beek.... van zand
Een eindloos-eindloos veld.... in doodlijkstille zijn,
En vèr ten horizont daar waasde óp een land
Waar Cypres-boomen bogen in een nevelschijn.
Ik heb gehoord - als somber-droevig smart-accoord
Het dreunend-dof geluid van zwarte dooden-klokken,
Een ijz'ge kille wind joeg rustloos, immer voort
Dien eeuwigen dooden-zang dier zwarte smarte-klokken.
Maar bóven op dien berg daar parelden de tonen
Van zilvren harpen.... puur en rein en droome-zacht,
En 'k zag een groote schaar' van witte priestren komen,
Zacht zingend 't Levens-lied - zoo droef - zoo zacht.... als klacht.
Toen kwamen, stil en stom, gebogen als door leed,
Een drom van menschen in het zwart, die twee aan twee
Een doode torschten saâm, in zachten roomwit kleed,
En dragend voor zich uit een kruishout met hun twee....
Ik heb gehoord, hoe spattend, plonsend-dof en zwaar
De witte dooden zonken in de kleine beek,
Die, plots verwijdend zich - alsof 't een roofmuil waar'
Een somber-zwarte dooden-zee dan eensklaps leek.
Tóen daalde stilte neer.... de stilte van den dood,
En, armen kruisend, lagen allen roerloos neer,
Ik heb gezién - gezién... een schouwspel nà den dood
Dat tóen gebeuren ging, uit 't zwarte dooden-meer.
Ik heb gezien... hoe ál die menschen, wazig-bleek
Zoo eindloos-vaag, zoo broos, in bóven-aardschen schijn
Zacht stegen naar omhoog, vanuit die kleine beek
Tot bóven op den berg, die lichtte in wonderschijn,
Van 't teerste hemelblaauw en transparantwit licht,
Waar droomend - zachtkens ruischten zilvren harpe-tonen.
Ik heb gezién... gehoord... in helder droomgezicht,
Gezién die hemel-schaar' - gehoord die hemel-tonen.
|
|