| |
| |
Hoofdartikel
Waarheid is de beste krachtspijs voor het Vaderland.
(Militaria, zendelingen, enz.)
....‘Zeg, ben jij 't of ben je 't niet!?’
Aldus waren de woorden gericht tot een heer door een', plotseling stilstaande, wandelaar.
De aangesprokene draaide zich half om en zeide na eenig talmen, zacht, verwonderd: ‘Mijnheer, mijnheer, ik kén U niet, bepaald ik weet niet wie U zijt.’
‘Kom, kom,’ gaf de wandelaar vroolijk ten antwoord, ‘draai je eens om.... zie zoo, ja kerel jíj bent 't.’
‘Ken je Karel niet meer, Karel Boengah?’
‘Jongen, jongen wat ben je veranderd, ik zou je warempel niet meer herkennen’....
....De oogen van Karel's studievriend bleven minder dof, er kwam een lachtrek op 't gelaat en vrij vurig antwoordde hij: ‘Parbleu, neen maar, die is goed,.... wat ben ik aan 't suffen door joú niet direct herkend te hebben...., hier beste jongen, een hand ja twee tegelijk.’
....‘Gut, wat een' langen tijd hebben wij elkaar niet gezien.... Nu ik je goed bekijk zie je er wel geler uit dan vroeger, natuurlijk ook niet jonger, doch vooral die “erreichte” snor maakt je anders.’
....Gedurende deze ontboezeming waren de oogen van Karel dán eens op 't gelaat, dán weder op de kleedij van zijn' vriend Jan Verhagen gericht.
| |
| |
Och! och! wat was onze Jan veranderd; 't voorhoofd gefronst, de wangen ingezakt, een waas van verdriet over 't aangezicht...., die man moet véél geleden hebben.
Wat een contrast met Karel, den oud-indischen planter.
Vroolijk, opgeruimd en ‘tiré à quatre épingles’, is 't leven voor hem vol geur en zonneschijn.
Ofschoon reeds over de vijftig blijft zijn hart steeds jeugdig, daarbij is hij een aanbidder van 't schoone geslacht.
Te verwonderen is dit alles niet als men weet dat Karel Boengah, behalve wat zenuwzwak, kern gezond is, voldoende heeft om in zijn stand te kunnen leven en daarbij ‘au comble’ celibatair.
In Indië had hij hard in de binnenlanden gewerkt, steeds rechtvaardig en eerlijk opgegetreden en gezworen, na een minder aangenaam gevalletje, nooit te trouwen.
De ex-fabrikant Jan Verhagen was...., doch laten wij 't gesprek beschrijven, 't zeer langdurig onderhoud dat de twee vrienden hadden in de gezellige kamer van Karel in den Haag.
Zij konden over tijd beschikken, hadden elkâar zeer veel te vertellen, wilden eens alles wat met hun leven in verband stond en staat opbiechten en vooral ‘waar’ zijn; dus geen ‘huichelarij’ en geen ‘schijnheiligheid’.
Beiden waren Goddank onafhankelijk en konden eerlijk en zonder vrees hunne ondervindingen en denkbeelden verkondigen.
.... ‘Zie zoo Jan’ zeide onze oud-planter na eene manilla te hebben genomen en zich vallen latende in eene fauteuil, ‘vertel me nu eens je levensgeschiedenis’.
Verhagen ging óók zitten, zonder sigaar, en begon:
....‘Beste Karel, gaarne wil ik je mijne levensgeschiedenis beter gezegd lijdensgeschiedenis mededeelen, wetende je daarin belang stelt.
Ge zult me misschien langdradig en vervelend vinden, soms misschien wat bekrompen van geest in vergelijking met de opvattingen van jou,.... ‘soit’, eerlijk moet je later je opinie zeggen.
.... Toen in 't jaar 18 - mijn vader was overleden stond ik geheel alleen aan 't hoofd der sigarenfabriek in Noord-Braband, en kon ik de noodige verbeteringen aanbrengen teneinde ‘up to date’ te zijn. Spoedig vermeerderden mijne relatiën, al meer en meer verzond ik naar 't buitenland en ik was tevreden en gelukkig. Waarom zou dit dan ook niet 't geval zijn!? De arbeid gaf mij veerkracht, deed 't bloed sneller stroomen, versterkte mijne zenuwen en gaf ook brood aan een paar honderd arbeiders die alstóén óók tevreden en gelukkig waren.
Alsnog had ik een best, braaf Wijfke; Suzeke een lief meisje, een dot, en een piepjong Kereltje.
Wij leefden eenvoudig en waren Godvruchtig zonder overdrevenheid.
In dien tijd bestonden er niet zulke godsdiensttwisten, nijd en haat in 't geloof als heden, er werd niet gespionneerd. Al die veinzerij en schijnheiligheid vormen leelijke karakters, doch.... ‘revenons à nos moutons’.
Wij allen, aan de fabriek verbonden, waren content.
Doch langzamerhand kwam hierin verandering.
Er waren zoogenaamde ‘heeren’ die fortuin hadden en naam wenschten te maken, ja populair trachtten te worden.
Ten einde dit alles spoedig te bereiken is 't natuurlijk 't slimst de arbeiders tot zich te lokken.
Vergaderingen werden gehouden waarvan die welgestelde personen aan 't hoofd stonden; dáár werden de arbeiders, de werknemers opgestookt tegen hunne patroons en werden hun, op alle mogelijke en onmogelijke wijzen, aan 't verstand gebracht dat zij als slaven, als onmenschen door de werkgevers werden behandeld.
Weinig werk, veel vrije tijd en vooral veel loon was de leuze.
Alle middelen mochten toegepast worden om dat doel te bereiken, ja de aanhitsers die niets te verliezen hadden, gaven verder den raad de meest exorbitante eischen te stellen, zoodat ten laatste de ondernemingen als 't ware van de werknemers afhankelijk waren, waarbij de eigenaren zoo goed als niets te zeggen hadden.
Alleen mochten deze veel geld fourneeren en risico lijden....
....Mijne tevreden en gelukkige arbeiders van voorheen, die mij steeds genegen waren, vervreemdden zich. Zij verleenden gehoor aan de slechte inblazingen, zij begonnen mij te wantrouwen en beschouwden mij niet meer als hun raadsman en vriend. De gezaaide misnoegdheid schoot welig op.
Met tegenzin gingen de luidjes aan den arbeid, gedurig waren zij aan 't mopperen en bij 't geringste geërgerd, totdat eindelijk ontevredenheid hun deel werd.
| |
| |
Ontevreden bij hun werk, ontevreden in hun huisgezin.
....Arme menschen! zij wisten niet dat juist ontevredenheid de bron is die rampzaligheid voortbrengt....
....Ge kunt begrijpen Karel dat hierdoor mijne zaken achteruit gingen.
Ik kon niet geregeld meer leveren, de afnemers bestelden in 't buitenland, te Hamburg en te Vevey, tengevolge mijner prijsverhoogingen, prijzen ontstaan door meerder loon.
Alles wat ik eenigzins kón doen voor 't werkvolk deed ik, waarachtig dit is zoo, doch de eischen werden al grooter en grooter voor mij té machtig.
.... Mijn brave vrouw deed al 't mogelijke om mij te helpen en te kalmeeren, want Ge kunt begrijpen dat op 't laatst mijne zenuwen van streek raakten en mijne gezondheid er onder leed.
Vooral was dit 't geval toen een gedeelte van 't werkvolk begon te staken.
Was 't hier maar bij gebleven doch neen, 't werd al erger en erger.
Machines werden onklaar gemaakt, sabotage toegepast en werden de menschen die werken wilden, werken tot onderhoud van vrouw en kinderen, met slijk gegooid door de onwilligen.
Wat moest ik doen?
Ik vroeg hulp opdat de goedgezinden konden werken, ik deed dit eerst verzoekend en onderdanig, later met kracht; ik schreef aan den Minister van Justitie.... doch niets hielp. Hier in 't zoogenaamde vrije Holland liet men de kwaadwilligen ‘vrij’ hun gang gaan.
De autoriteiten begrijpen niet dat 't volk nog niet rijp is voor buitengewoon zwakke philantropie; geen zwakke straf voor recidivisten doch toepassing der ‘peine corporelle’ is reeds eene oplossing zooals in Engeland bestaat en in Frankrijk en andere landen ingevoerd zal moeten worden.
Tuchthuizen!?... onzin Karel, die zullen zich zelf sloopen.
Volgt 't voorbeeld van den zeeheld de Ruijter; Gij Jongens!.. zou ik overal willen verkondigen, doch accepteert dan ook 't pak slaag dat hij dikwijls ontving....
.... De fabriek stond eindelijk stil en in vele huisgezinnen heerschten gebrek en honger en ook verdriet, onverdiend bij de vele werkwillenden.
Ik, van mijn kant kón niets meer doen daar ik reeds met verlies had gewerkt. Hulp van 't Rijk? och! 't Rijk zou 't den werkgevers nog lastiger maken; die eigenaren, die industrieelen zijn immers ‘Kapitalisten’. Bijna voor alles wat bedrijf en werkvolk betreft, dikwijls ook buiten de fabriek, werden zij aansprakelijk gesteld en zou ik een vijftal zaken kunnen opnoemen waarvoor zij moeten bloeden. De citroen bevat nog sap dus uitgeperst zal hij worden.
Klassenonrechtvaardigheid in de hoogste mate en onhoudbaar.
Door die handelingen hadden de werknemers dan ook ‘lak’ aan vele mogelijke contracten en heerschten zij door 't ‘geweld’.
.... Bij al die moeielijkheden en onaangenaamheden had ik veel leed door een geval van meer intiemen aard.
In 't stadje waar ik woonde lag een garnizoen der infanterie en was mijne dochter verloofd met een 1e Luitenant; erg tegen mijn zin.
Nu moet Ge weten dat vele officieren de industrieelen en handelaren beschouwen als niet behoorende tot hunne categorie. Wel bestaat er in Nederland geen officiersstand zooals voorheen en zooals nog 't geval is in Duitschland, doch de particulieren worden genegeerd en van minder gehalte beschouwd; wel te verstaan zoolang diezelfde officieren nog geen agenten van levensverzekeringmaatschappijen zijn.
Vele ‘echte’ rijksambtenaren hebben helaas 't zelfde bekrompen denkbeeld, dikwijls schadelijk voor hunne kinderen.
Genoeg,.... mijne dochter had een officier en deze Luitenant een som van f 80000 in 't verschiet van den sigarenfabrikant....
Gedurig had ik met mijn' aanstaanden schoonzoon bisbilles, ja, onaangenaamheden die mij erg hinderden en waardoor ik mij dikwijls beleedigd gevoelde. Een vader moet zich echter veel laten welgevallen voor 't geluk zijner kinderen.
De handelingen van den officier werden echter hoe langer onheuscher en brutaler en was 't voor hem, als 't ware, een genot mij te doen gevoelen niet te behooren tot zijn' stand, tot dien van ‘mannen van eer’ zooals hij zich noemde, waarbij nog kwamen zinspelingen over kwade praktijken, woekerwinsten enz. door particulieren.
Mijne ergernis, werd grooter en grooter doch ik zweeg dikwijls getroost door mijne medaille met 't opschrift: ‘Mensch ärgere dich nicht’....
.... Wat verder de fabriek betreft moet
| |
| |
ik je zeggen dat zij gesloten bleef daar de autoriteiten de goedwilligen niet wenschten te steunen en voldoende beschermen.
Vele arbeiders trokken naar Duitschland hunne vrouwen en kinderen voor immer in den steek latende.
Tengevolge van een' brand veroorzaakt door een staker, waren, in de werkelijke beteekenis van 't woord, mijn hoop en verwachting in puin veranderd.
Eenige dagen na de catastrophe verloor ik mijne beste, lieve Vrouw. Zij heeft al de ellende, al die schokken niet kunnen verdragen.
....Overstapeld werd ik door décepties, ongelukken en verdriet, alles kwam me te gelijk daar ik door de vele verliezen, eenige weken na den brand, failliet werd verklaard.
Oh! Oh! wat heb ik geleden!... wat heb ik al die groote HHHeeren vervloekt omdat zij door zwakheid en valsche huichelarij oorzaak zijn van mijne ellende. Waren mijne goedwillige arbeiders beschermd geworden, was met rechtvaardigheid, eerlijkheid en flinkheid opgetreden zoo was dat alles niet gebeurd en was veel leed, dat daardoor nú nog in vele huisgezinnen bestaat, bespaard gebleven.
....In plaats dat mijn schoonzoon in spé mij, na al deze débacles, kwam steunen en troosten bespeurde ik dat zijne bezoeken langzamerhand verminderden. Eindelijk kwam de aap uit de mouw.
Ja, ziet U Mijnheer..., U kunt begrijpen..., U kunt toch wel inzien..., in 't kort na veel ditjes en datjes zeide hij mij van 't huwelijk aftezien want.... Och ja, met eene kleine huwelijksgift van slechts f 10.000 kan ik mijn ‘stand’ toch niet ophouden!
... Weder keek ik naar mijn ‘Mensch ärgere dich nicht’ ofschoon ik 't jong-mensch wel bij den kraag wilde pakken. Ik zeide alleen: ‘man van eer’ verdwijn zoo spoedig mogelijk anders ben ik niet zeker van mijn daden...
... Mijne lieve dochter was natuurlijk kapot. Getracht heeft zij zich er overheen te zetten, studeerde met ijver voor de acte en vertrok, nog vrij jong, als onderwijzeres naar den Transvaal. Aldaar stierf mijne lieve Suze spoedig aan koortsen.
Kasian!.... in hare brieven had zij 't nog steeds over haar ongelukkig verleden, en in een der laaste deelde zij mij mede dat haar verloofde, op een zwak oogenblik, laag en unfair had gehandeld, Goddank zonder gevolgen.
Zij gevoelde behoefte dat te bekennen en vroeg vergiffenis.
Arme, arme meid!... onmensch van een kerel!...
... Ge kunt begrijpen Karel dat ik, na al 't ondervondene, mijn' zoon Frits ten zeerste afraadde naar Breda te gaan na afloop van 't eindexamen der Hoogere Burgerschool.
De jongen wilde absoluut.
Steeds had hij veel aan sport gedaan, was daardoor achterlijk voor zijn' leeftijd en vond 't zoo heerlijk te geuren zooals zijn a.s. schoonbroeder indertijd deed.
De knoop moest dus doorgehakt worden.
Op een' goeden dag liet ik Frits bij me komen.
.... Jongen, zeide ik hem, ik wensch eens een ernstig woordje met je te spreken.
Je weet dat ik veel van je houd, je weet dat ik steeds getoond heb 't geluk van jou en van Suze te bevorderen, welnu jongen, ik wíl dat je de militaire loopbaan niet kiest. Wil je een werkelijk nuttig lid in de maatschappij worden, wil je meester zijn over je doen en laten, wil je wat toonen, heb je snel stroomend bloed in de aderen, heb je ‘fut’ in je lichaam zoo kiest eene andere richting want ik zegge je:.... 't beroep dat je wenscht is thans in Nederland eene ‘sinécure’.
Na uitlegging van dit woord werd mijn Frits korrelig en sprak óók al van ‘stand,’ van schoone daden en vooral van vaderlandsliefde.
Mijn jongen, zeide ik, wil je naar Indië waar de betrekking van officier geen sinécure is, in Godsnaam ga dan, al ben ik er tegen.
Teneinde echter hem ook hiervan aftehouden sprak ik verder:.... Frits, je hadt 't over schoone daden en vaderlandsliefde, daarover wil ik 't óók eens hebben.
.... Als een jager een konijn of haas of.... hert aanschiet, niet direct doodelijk, dan is dat beest gekwetst, de wonde doet 't dier zeer.
Dagen en dagen achtereen liggen de diertjes te krimpen van den pijn totdat gelukkig de dood aan hun vreeselijk lijden een einde maakt.
Wat zeg je van zoo'n edelen schutter?
Frits vond dit vreeselijk.
Welnu mijn jongen, stel je nu eens voor dat haas of konijn of hert een mensch is, dat er personen zijn die speciaal hunne studie hebben gemaakt om zoo'n mensch te dooden op arglistige wijze en door alle mogelijke en onmogelijke middelen.
| |
| |
Wat zeg je dáárvan?
Nog erger, die doodschietkundigen doen dikwijls hun best zoo'n mensch, geen konijn of haas hoor, te verminken; alsdan opgelapt zijnde komen die menschen weder voor revolver, geweer of kanon.... wat Frits je wordt bleek!?....
En tòch, beste jongen, wat ik zeg is waarheid, ik huichel niet, ik veins niet.
En wat vaderlandsliefde aangaat wil ik je vragen of jij zult helpen als 't vaderland in nood is?
Toen Frits hierop bevestigend antwoordde zeide ik: dus speciaal dáárvoor behoeft men geen militair te zijn.
Doch sprak ik verder: Ge weet en hebt 't dikwijls genoeg van je aanstaanden schoonbroeder gehoord dat alleen officieren ‘mannen van eer’ zijn, ja dat zij willen vechten en zich laten doodschieten voor Koningin en Vaderland, tevens dat de particulieren, zooals ik, niet ‘in tel’ zijn.
Welnu jongen, al die officieren hebben 't vechten geleerd, zij hebben onderricht gekregen hoe zich te verstoppen en krijgslistig optetreden; dit doen zij op tactische en strategische en andere diepzinnige, erg geleerde manieren.
....Op 't oogenblik zijn wij niets, wij tellen nú niet meê, doch als er oorlog komt dan worden wij gesmeekt te helpen, alsdan worden wij gevleid en wordt er gesproken óók over vaderlandsliefde omdat zij ons alsdan van noode hebben. Edoch wij zijn toch geen doodschietkundigen, wij zijn niet krijgslistig opgeleid en hebben dus erg veel kans 't eerst verminkt of doodgeschoten te worden.
Voor welke personen hebt Ge alsdan 't meeste respect?
....Frits bleef peinzend voor zich kijken en zeide na dralen: ‘Vader, ik wil niet naar Breda’.
...Tranen kwamen toen in mijne oogen. Ja, ik was dankbaar en gevoelde ik mij verlicht door opheffing der drukking. Mijn gevoel had ik eens kunnen openbaren, de opgestapelde ergernis was verdwenen, ja mijne revanche was gekomen; eindelijk, eindelijk had ik mij eens kunnen uiten hoe diep gekrenkt ik mij gevoelde door de ondervondene handelingen van schoonzoon in spé en consorten.
... Daarom Karel doen sommige militairen zoo verkeerd met eene soort van hoogmoed, met zekere minachting en arrogantie op ons neêr te zien. Dat kweekt allemaal haat en nijd, 't kweekt eene sluimerende doch groote anti-militairisme dat niet gewenscht is.
't Is daarom ook zoo slecht dat reeds te Alkmaar en vooral te Brede die geringe achting wordt ingeprent en niet streng door superieuren onderdrukt.
Later worden de gevolgen bespeurd doch dan is 't te laat.
Régner c'est prévoir.
...Na eindexamen H.B.S. is mijn zoon in den handel gegaan en bekleedt nu eene zeer mooie betrekking in Buenos Ayres. Hij is er algemeen bemind en wordt dikwijls geinviteerd bij voorname personen, én tengevolge van zijne bescheidenheid, van zijne innemende en beschaafde manieren, én door zijn muzikaal talent....
.... En..., zoo zie je me nu voor je Karel, als man geestelijk en physiek geknakt, heelemaal alleen, bezittende juist voldoende om rond te komen. Mijn geld heb ik belegd. Ik heb eene lijfrenteverzekering genomen op twee levens, op dat van mij en van mijn' zoon.
Aldus handelende heb ik geen zorgen meer. Misschien zult Ge 't zonde en onvaderlandslievend vinden 't geld niet te hebben gebruikt voor industrieele doeleinden, doch neen jongen, even als duizenden heb ik dat niet gedaan van wege al die stakingen en wegens al dat onzekere. Ik ben nu een ‘kapitalist’, warempel zoo noemen ze me.
Ik eet niet van de staatsruif zooals de pensioentrekkenden, ik heb zeer hard moeten werken om mijn pensioentje te verkrijgen en toch word ik als rentenier beschouwd, in de oogen van 't slimme publiek natuurlijk een rijkaard....; God beware!!
Van een bepaald bedrag moet ik in 't jaar rondkomen en zulks is zeer moeielijk nú in de dure tijden.
Als handelaar, groot of klein, verhoogt men na de noodige vergaderingen en overeenkomsten de prijzen als niet voldoende wordt gespaard, doch de vaste budgetmenschen kunnen dit niet en zijn de lijdende.
En waardoor zijn de prijzen zoo enorm gestegen?
Als je al die geleerdheid en redeneeringen daaromtrent leest zou men denken die quaestie zeer ingewikkeld is, en toch is zulks niet.
Drie oorzaken zijn er voor aantegeven.
1o. Zwakheid der autoriteiten door de goedloontrekkende, goed behandelde, werkwillende arbeiders niet te beschermen tegen 't canaille; tevens uitpersing der werkgevers.
| |
| |
2o. Geweldige winsten van den middenstand (winkeliers).
3o. Treurige vermeerdering van weelde en uitgaven van genot.
Wat 't eerste betreft zijn de gevolgen, dat de ondernemer geen winst kan maken of onvoldoende; dat hij bedankt een leven te lijden vol onaangenaamheden waardoor dikwijls de gezondheid wordt ondermijnd, zooook dat hij, door al 't onzekere geen geld in industrieele ondernemingen wil steken. Wat de tweede rubriek aangaat moet Ge eens informeeren wat de ‘prix de revient’ (z.g. fabrieksprijs) der artikelen is en wat de middenstand (winkeliers) er voor vraagt. De opslag varieert van 100% tot 800%; eenige verbruiksbenoodigdheden maken hierop eene uitzondering.
Overdreven weelde en uitgaven voor genot bestaan in alle standen, 't minst bij personen die van een bepaald bedrag moeten leven.
In eene stad waar ik dikwijls kom heeft de Voorzitter van de middenstandsvereeniging zich dikwijls uitgelaten, dat hij hoopte de stad zijner inwoning eene ‘luxe’ city zal worden.
Voor hem, winkelier, is deze wensch nog al snugger.
De directeur der electriciteitswerken hoopt dat de inwoners verslaafd zullen worden aan tramgebruik.
't Provinciaalblaadje raadt iederen dag aan die en die voorstelling (soms twee per dag) te bezoeken. Deze raad uit die bron is òòk te begrijpen.
Is bij eene uitvoering de zaal slecht bezet dan klinkt 't dat de Hollanders zoo gierig en indolent zijn, geen kunstgevoel hebbende!
Overal dus aansporing tot uitgaven. Den raad geld te plaatsen bij de rijkspospaarbank hoort men nimmer.... Alvorens te eindigen, beste Karel, moet ik je eene vraag stellen.
Nu dat je weet dat ik mijne arbeiders, mijne fabriek, mijn geld, mijne gezondheid en mijne brave vrouw heb verloren door zwakheid en laksheid van 't Rijk, dus van ons Vaderland, door bescherming der arbeids-willenden natelaten en door mij als werkgever tegen te werken; nu dat Ge weet hoe de particulieren worden miskend en niet geacht...; nu wensch ik eens te weten van jóu of ik mij ten dienste van datzelfde Vaderland moet stellen in tijden van nood, of dat ik alsdan naar 't buitenland moet vertrekken met den uitroep:
‘Vechten!... daar hebt Ge de sedert jaren betaalde luidjes voor’.
‘Wurst wider Wurst’.
Toen, na eenige dagen, de twee vrienden weder bij elkâar kwamen was 't de beurt aan Karel Boengah om over zijne ondervindingen te spreken en eenige gebeurtenissen te behandelen die hem geschikt voorkwamen
Hij had veel gereisd, veel opgemerkt, had een ruimen blik, was zeer intelligent en kon, als onafhankelijk persoon even als Jan Verhagen, zonder veinzerij ronduit spreken.
Dat hij natuurlijk eenige toestanden in Indië zou behandelen, laat zich begrijpen....
....‘Je moet dan weten Jan, zoo begon onze vroolijke Karel, dat ik met groote aandacht naar je relaas van verleden week heb geluisterd en goed verteerd, gelukkig zonder indigestie.
Ook ik heb wat te vertellen, ja veel zelfs; doch dat ‘erg vele’ zal ik maar opzouten tot eene latere gelegenheid.
Mijne opmerkingen over je speech, geen aanmerkingen, hoor, zal ik onder de mijne inweven.
.... Een stoel en eene sigaar, want zonder rook geen vuur.
.... Zie zoo Jan, daar begin ik:....
Je weet dat ik officier der artillerie ben geweest hier in Holland.
Door een' val van een paard moest ik eenige maanden opgesloten blijven in mijne kamer, en toen ik weêr kon loopen werd ik afgekeurd voor den dienst; waarachtig ik werd afgekeurd.
Je zoudt 't niet zeggen, hé!? want kijk eens...., ik spring en huppel als eene kangoeroe.
Och ja! dat zijn van die diepzinnige geheimzinnigheden daar wij leeken niets van begrijpen.
Ik moest nu natuurlijk een ander baantje zoeken en dát gaat hier zoo gemakkelijk niet.
Agent van eene Levensverzekeringmaatschappij wenschte ik niet te worden, o! neen. Een kaartje afgeven met ex-luitenant, ex-dit en dat, en als 't er op aan komt te zeggen ....ja, maar ik kom als agent, en dan ‘chapeau bas spelen’... merci. Neen, de wijde wereld wilde ik in, ik wilde zien, leven, leven en niet suffen tusschen muren.
.... Doordat ik eene wetenschappelijke opleiding als officier der artillerie had gekregen, was ik bruikbaarder dan menig ander collega.
.... 't Zal nu ongeveer 27 jaren geleden
| |
| |
zijn dat ik aangesteld werd als 2e machinist van eene suikeronderneming in den oosthoek van Java.
Ik lekker natuurlijk, ofschoon 't wel voor mij vreemd klonk als 2e machinist optetreden.
Toen ik later in functie was bespeurde ik gelukkig dat 't woord ‘machinist’ geen machinedrijver beteekent zooals hier in Holland.
De machinist eener suikerfabriek in O.I. treedt op als aansprakelijk persoon voor de goede werking der machines en annex.
De 1e machinist is ongeveer zooals officier-machinist aan boord; de administrateur is de commandant. Ge zult 't nu wel begrijpen.
Nu jongen, dat werken alstoen en waar ik was is geen baantje in luilekkerland. Gut, gut, wat wordt dáár toch veel gevergd, daar kunnen ze hier geen denkbeeld van maken.
Practisch leerde ik er veel, zeer veel.
....Ik zeide zooeven dat de machinist, behalve met de machines, ook belast is met veel annex; nu, dit is geen bijzaakje.
Daarginds in de binnenlanden heeft men geen ingenieurs, architecten, landmeters, aannemers, monteurs, ambachtsbazen etc. om voor alles te zorgen wat hun vak betreft, verre van dat; de ‘oude’, dat is de administrateur, doet alles met zijne ondergeschikten.
De 1e machinist is ook met de uitvoering van alle bouwwerken belast en kunt Ge begrijpen dat ik als 2e veel leerde, terwijl ik van mijn kant soms inlichtingen gaf die gaarne en dankbaar werden aanvaard,
Lang bleef ik niet op de onderneming.
....De mensch wikt en.... de vrouw beschikt zooals je weet, en juist dáárom ging ik over stag.
.... Een prachtige meid, fonkelende oogen, gracieuse en zeer ontwikkeld, lang in Lausanne geweest was de magneet die mij aantrok.
Een aanbod als opzichter van eene tabaksonderneming in midden Java, waardoor ik in hare omgeving was, nam ik gretig aan. Na zes jaren was ik de opvolger van mijn' chef en verdiende genoeg om te trouwen.
Ik ging naar mijne dulcinea, deed een voorstel, en voelde als een straal koud water op mijn body toen ik bespeurde dat geld de hoofdzaak en mijn persoon bijproduct was.
Te bevreemden is 't dus niet dat ik later lid werd van eene celibatairsvereeniging zwerende nooit te trouwen, wat mij tot heden uiterst best is bevallen.
Ik denk er dan ook niet aan in 't huwelijksbootje te stappen en vooral niet met eene hollandsche ‘jungfrau’, dan nog liever eene indische.
Wat hebben die bakvischjes eene verbeelding, wat handelen zij vrijpostig, wat flirten zij brutaal en gevaarlijk, en wat zijn hare huwelijkseischen formidabel.
En later daarbij vrouwenkiesrecht, dus herrie onder je dak...., merci hoor, ik trouw lekker en wel niet.
Al die vrouwen, ik bewonder ze, ik aanbid ze; die tailles.... 't is om te bibberen, doch ....‘Kawin' mog’, wat beteekent geen huwelijksbootje s.v.p.
.... Je lacht Jan!?... zeker omdat ik over de tailles der nonna's sprak? nu ja, ik bedoel natuurlijk de flinke daar de aspergebusten, zelfs door hongerige wolven, worden versmaad....
..... In Indie had ik 't goed; nu en dan was ik koortsig doch verder heb ik steeds eene goede gezondheid gehad. 't Gaat zooals in Europa, matig leven zonder te veel trijntje en wijntje, arbeid in de vrije natuur.... en men blijft gezond.
Gevoelde ik me onlekker dan ging ik naar 't gebergte 2000 à 2500 voeten hoog en dáár knapte ik dan lekkertjes op. Wij particulieren, wij gingen niet om de zoo- en zoovele jaren naar Europa van wege die gezondheid, wij haalden een' kouden neus hoog in den Oosthoek of in de Preanger.
Prachtig! heerlijk! wunderschön!, de Preanger vooral.
't Is daar duizendmaal gezonder dan drie kwart van 't jaar in 't mistige en kille Holland, en.... 't uitstapje is niet duur. De reizen naar Europa zijn weggelegd voor dienaren van den ‘Staat’, die 't zelf niet betalen doch 't laten doen door hun principaal ‘den Staat’, dat wil zeggen door jou, door mij... Erg gemakkelijk hé? Ja jongen, er wordt heel veel geld vermorsd, veel misbruik gemaakt van dien royalen principaal.
.... Steeds ben ik in Indie gebleven en waarom ook niet!?
De menschen zijn er gastvrij en niet zoo ‘standerig’ als hier.
Heeft iemand een goed gedrag, is hij fatsoenlijk, welaan, bij elken Europeaan komt hij onder dak en voor langen tijd bij gebrek aan eene betrekking, ja soms met vrouw en nasleep. Tenminste dit is steeds 't geval bij particulieren en ambtenaren.
Wat de bevolking betreft kan ik je zeggen zelden quaesties gehad te hebben.
| |
| |
In 't begin wantrouwde ik haar wat, doch toen ik de vele uitstekende eigenschappen van 't volkje leerde kennen, beminde en vereerde ik 't.
Als men eerlijk en rechtvaardig optreedt, steeds gentleman blijft en toont wat voor de luidjes over te hebben, dan zijn zij toch zóó buitengewoon behulpzaam en goed dat ze door 't vuur voor je zullen loopen. En beschaafd!... ja, beschaafd zijn zij in hooge mate, 't is aangeboren.
Wat is beschaving?
Zijn de menschen beschaafd omdat zij gestudeerd hebben, omdat zij ‘hoffähig’ zijn, omdat zij de handen (soms erg vuil) met handschoenen bedekken, omdat zij christenen zijn?... Onzin, duizendmaal onzin. Hebt Ge soms in de Indische Gids de verhandelingen van Boeke gelezen over de beschaving in Indie?.... niet?... nu dat is jammer
Verander dan 't woord ‘beschaafd’ de b in een g, en je weet wat beschaving beteekent. In 't Duitsch heeft men de juiste beteekenis.
...‘Toon mij uw volk en ik zal uwe waarde bepalen’ zeide Multatuli, en dit is een goede maatstaf.
Vraagt eens aan de vreemdelingen die kennis hebben gemaakt met Holland, hoe zij over 't volk denken.
Gaat eens na zijn doen en laten, zijn optreden, zijne baldadigheden, zijne taal, ja zijne gesprekken vooral.
Wil je eens goed zien Jan hoe groot 't gehalte is, gaat dan eens naar Scheveningen op den 3en Pinksterdag of naar een der Hollandsche kermissen.
't Is om te walgen!
En dat zijn Christenen - hoor!
Als je nu nagaat dat er nog zoo enorm veel te doen valt voor de Priesters hier in Holland om 't volk te ‘zuiveren’ en te ‘louteren’, dan valt 't toch te verwonderen er zendelingen bestaan die menschen in 't Verre Oosten willen kerstenen.
De Christenprìesters moeten niet altijd spreken over - en bang maken voor 't ‘hiernamaals’, doch al 't mogelijke doen de menschen werkelijk goed te maken gedurende hun ‘leven’.
Zendelingen zijn overtollig indien zij met Godsdienst aankomen, doch kunnen veel verandering ten goede stichten als ondersteuners tot maatschappelijk welzijn, bij ziekte en als aansporing tot ‘'t goede’.
.... Ik verneem dat de luidjes, die bekeerd zijn tot Christenen door 't Leger der Heils, voorrechten zullen genieten en als broeders in den Heere beschouwd zullen worden.
Een aardig staaltje heb ik eens te Semarang bijgewoond.
Toen 't Leger des Heils zijn intrede deed, gepaard met muziek en lawaai, was er uit nieuwsgierigheid op straat veel gevolg, doch niemand kwam in 't heilig gebouw. Toen later rondgebazuind werd aan elken binnentreder een gobang betaald zal worden was 't zaaltje in korten tijd stampvol.
Nadat geen betalingen meer plaats hadden, bleven de gewenschte proselieten weg. Zoo gaat 't. Niet om werkelijk Christen te worden veranderen de luidjes in 't Verre Oosten quasi van Godsdienst, maar voor de ‘voorrechten’.
Laat iedereen daarom datgene aanbidden wat hun tevredenheid, hoon en troost aanbrengt, en bekampt Gij Christenpriesters nadeelige buitensporigheden; spoort aan tot 't goede hier op aarde, want 't zij gezegd eens en voor altijd: nimmer, noch door Mahomedanen, noch door Boedhisten, zoo ben ik dikwijls bedrogen en afgezet geworden als door Christenen, welke aderlating ik van deze nog steeds ondervind.
... Ik zeide zooeven dat de Priesters veel bijstand kunnen verleenen, en daarom moeten ook de dominés beginnen hun plicht te doen.
Een paar staaltjes.
Ik ben protestant en had in Indie vier geemployeerden van 't zelfde geloof.
Ofschoon twaal paal van eene stad verwijderd, alwaar een Resident zetelt, had ik in drie jaren geen dominé op de onderneming gehad.
Toen ik ZEd eens op een bal in de Societeit ontmoette, vroeg hij mij gebruik te maken van mijn rijtuig om den volgenden dag een bezoek te brengen.
Ik gaf beleefd te kennen dat zulk eene vraag, na drie jaren wachtens en nog wel op eene danspartij, wel vreemd is, doch dat 't mij aangenaam zal zijn Hem te ontvangen.
ZEd Achtbare heeft mij echter niet met een bezoek vereerd.
En nu hier in Holland.
Een predikant der Waalsche gemeente, hebbende 60 zegge zestig schaapjes, heeft geen tijd gehad die leden gedurende een tijdsverloop van ‘twaalf’ jaren te bezoeken.
Mijn vriend heeft nimmer dat voorrecht gehad.
Wat een werklust, wat een plichtsbesef
| |
| |
hebben daarentegen de Roomsch Katholieke Priesters.
In Indie kreeg ik zeker viermaal in 't jaar bezoek van een' Pastoor en worden zij door geloofsgenooten van alle richtingen met open armen ontvangen...
.... Je sprak in je speech brave Jan, over de geringe achting die sommige officieren en rijksambtenaren voor de industrieelen en handelaren hebben. Ik moet hierbij opmerken dat Ge je vergist wat Indie betreft, zooook wat de zinspeling, ‘sinécure’ aangaat op eene bepaalde categorie van menschen.
De ambtenaren zijn dikwijls jaloersch als 't ons, harde werkers, goed gaat.
En voor de officieren en alle militairen in Indie.... Hoeden af!!
Eere aan wien eere toekomt....
Ook moet ik, als oud-officier en dus als man van ondervinding, toegeven dat de Hollandsche landofficieren 't wel wat erg gemakkelijk hebben.
Weinige uren dienst in de week, veel voorrechten die rijksambtenaren niet hebben, eene militaire dienstmeid etc. etc. bijna al 't werk overlaten aan de onder-officieren die dan ook de kern van 't leger vormen; en als gevochten moet worden bij de burgers d.w.z. bij de particulieren aankloppen,.... ‘richtig ist es nicht’.
.... Dat Ge hier in Holland kapitalist genoemd wordt verwondert mij niet.
Ik ben óók al een kapitalist, en als je zoo 'n echten Hollander eens uithoordet zou je vernemen dat al die luidjes uit Indie die hier blijven, na met moeite voor eigen pensioen gezorgd te hebben, ëgoisten, uitzuigers, dieven zijn en aan den drank verslaafd; menschen die de koelies als slaven behandelen.
Van de duizenden Europeanen, die in Indie verdwijnen en verderven, dáárvan vernemen zij niets.
Treurig is 't werkelijk dat vooral onderwijzers daarvan een handje hebben, en dat zij zoo geweldig slecht op de hoogte zijn der Indische toestanden.
Ja, de onderwijzers tegenwoordig zijn dikwijls gevaarlijke schreeuwers en is klagen en mopperen gewoonte, terwijl 't mij verwondert er hier, in 't Christelijke Holland, zoovelen onzedelijke handelingen begaan. Die brave menschen worden bedorven en.... de vinger zit aan de hand.
Vreemd is 't dat vele onderwijzers, die 't aan boord der wereldberoemde Hollandsch-Indische booten zóó bijzonder goed hebben als zij ooit hadden gedroomd, toch durven klagen en mopperen over de maaltijden c.a.
Er zijn natuurlijk uitzonderingen.
In de 2e kamer is een ex-onderwijzer, dus sociaal-democraat, die wijsheid over Indie wil verkondigen en de beheerders der suikerfabrieken, dus kapitalisten en uitzuigers, beschuldigt van ‘ausbeutung der bevolking.
Gelukkig dat wij met minachting al dat gerammel aanhooren en medelijden hebben met de stumpers.
De Directie van 't Syndicaat der N.I. suikerfabriekanten heeft indertijd kenbaar gemaakt dat zij gaarne al de minder goede toestanden verneemt, zoo ook of incorrecte handelingen zijn begaan.
Zij verzoekt daarbij ‘feiten’ en ‘namen’, medetedeelen; worden deze er niet bij opgegeven dan worden al die praters beschouwd als ‘leugenaars’.
Zoo moet 't ook zijn.
Sommige personen zijn niet gewoon fatsoendelijk aangesproken te worden, de woorden dringen niet door tot de hersencellen.
Probeert 't maar eens bij 't Hollandsch gepeupel Jan, en Ge zult resultaten hebben....
.... Je hebt ook gesproken over de stakingen hier in Holland.
Dat is zeer zeker eene treurige geschiedenis, die zwakheid der autoriteiten. Toen ik hier kwam wilde ik eene fabriek oprichten tot vervaardiging van stikstofproducten, edoch alles stuitte af op de onzekerheid dat de arbeiders blijven werken.
Ik wìlde goed betalen, goed behandelen en veel tijd geven om 't verdiende geld te verteeren (!!), doch bij onderzoek vernam ik dat contracten met de werknemers door deze niet nagekomen worden; dat 't Rijk den werkgevers té vele en té moeielijke verplichtingen oplegt.
Daarom doe ik 't lekkertjes niet.
Ook beleg ik geen cent in eene hollandsche industrieele onderneming, 't is te precaire. Ik heb ongeveer gedaan zooals jij Jan. Een gedeelte van mijn moeielijk verkregen kapitaaltje heb ik opgeofferd en geniet eene lijfrente.
Verlies ik de rest dan heb ik nog genoeg om van te leven.
Neefjes en nichtjes vlassen er op en maken me lekker.
Als ik legaten geef dan zijn ze bestemd voor 't fonds der machinisten bij de spoorwegen, deze stakkers kúnnen niet genoeg betaald worden.
| |
| |
.... Verder is mij hier opgevallen Jan, dat er over 't algemeen zoo weinig wordt gelezen. In Indie kreeg ik in 't leesgezelschap de nieuwste uìtgekomen werken op elk gebied, en hier kunnen ze alleen spreken over wijsheid uit de courant.
Meestal hebben de mannen en soms ook de vrouwen geen tijd, dikwijls door gewichtige vergaderingen tot aansporing van ontevredenheid en tot heil van hunne beurs.
Maar 't is waar ook, in Insulinde zijn immers de menschen indolent en achterlijk! .... Wat mij 't meest zou spijten is 't geval als wij Oost-Indie, op d' een of andere wijze, verliezen.
Geen sprake kan 't zijn, die koloniën op den duur te verdedigen, al was 't maar één eiland.
Over de wijze hoe te handelen wil ik nú niet uitweiden.
't Is te begrijpen dat niet alle eilanden kunnen genomen worden door één machtig rijk, neen, de andere willen ook een brok.
Edoch, als er een drietal overeenkomen onze parel te verdeelen en daarbij elkander steunen, daar valt hier niets tegen te doen.
't Is zaak onze O.I. koloniën onder bescherming te stellen van eenige zeemogendheden en een compromis aantegaan, zoodanig dat nimmer Insulinde ingepalmd zal worden.
Dit is eene spoedeischende, urgente quaestie ter oplossing aanbevolen aan de schrandere Heeren Mr. Asser en ten Beer Portugal.
Mocht later een oorlog uitbreken in Europa en 't gevolg daarvan zijn aan ons de keuze wordt gegeven afstand te doen van ons grondgebied of van de N.I. Koloniën, dan is 't antwoord gemakkelijk te geven.
Wij zullen alsdan Indie met hare verbazend prachtige toekomst als Vaderland moeten beschouwen en daarnaar handelen.
Natuurlijk zullen vele rijksdienaren en bekrompen Hollanders deze oplossing niet begrijpen, och, vele personen vatten zoo veel niet zoolang de beurs 't niet bemerkt.
Nu moet je me goed begrijpen Jan. Ik zeg niet dat wij ons land, bij een' Europeeschen oorlog, onverdedigd moeten laten; zóó beroerd ben ik niet; doch de weerkrachten moeten ter zee en te land eene begrensde expansie niet overschrijden en zoo goedkoop mogelijk zijn.
Wat is de grens der stille en levende kracht?
Dit is op te maken uit 't volgende, daar overmaat doch altijd overmacht tegenover zich heeft.
Aan de zeekust geen vestingen doch alleen soorten torpodebooten en sousmarins telegraphisch verbonden, verder mijnen plus landmacht; aan de oostgrens voldoende manschappen om krachtdadig te toonen ons land geen ‘entrée libre’ toelaat.
De levende krachten (voor zee en landmacht in oorlogstijd 90 à 100000 man) moeten bestaan uit élite manschappen, uit spartanen, die, na vergeefsche krachtige weerstandsbieding voor de zeer groote overmacht, abdiceeren.
Er blijft alsdan niets over dan proces verbaal! op te maken, zonder opoffering van milioenen aan geld, van duizenden aan menschenlevens, wat tóch niet zou baten.
Aldus handelende hebben wij met eer onze plicht gedaan.
Wanneer de landofficieren, ook mannen van ‘sta vast’ aan 't hoofd staande der élite landmilitairen, flink en doelmatig aan 't werk gehouden worden en niet piep-jong trouwen; de stafofficieren eenige jaren in Indië op vechtterrein gedetacheerd worden, zou hun beroep geen sinécure meer zijn.
Natuurlijk moeten de bezoldigingen in hooge mate vermeerderd en alle ‘onzuiverheden’ afgeschaft worden.
.... Je deedt mij de vraag of 't goed ingezien is 't Vaderland niet te ondersteunen als zulks noodig is.
Jongen, dat is eene moeielijk quaestie. Wij, personen die lang in Indie zijn geweest, gevoelen niet veel voor dat Vaderland.
A qui la faute?
Hoe worden de belangen van Indie door de vertegenwoordigers van het Nederlandsche Volk behartigd?
Welke personen zijn leden in de Kamers die door ondervinding, door practijk op de hoogte zijn der eischen en der toestanden aldaar?
Een Minister van Koloniën die nooit in de tropen sambal heeft gegeten; officieren belast met betrekkingen bij 't Binnenlandsch Bestuur en andere voor hen onbekende takken.
.... 't Volk van Nederland toont, door zijne keuze van representanten, onverschillig te zijn voor onze Koloniën; welnu, moeten wij Indiers dat dan ook niet wederkeerig worden?
Daarom of ik later 't Vaderland zal helpen kan pas bepaald worden als 't oogenblik daartoe is aangebroken, en hangt dus af van omstandigheden. God geve ik alsdan in de eerste rijen ten strijde zal trekken!
... Wat ik verder zal aanpakken brave
| |
| |
Jan, weet ik nog niet. Naar alle waarschijnlijkheid blijf ik niet lang meer in Holland.
Mijne grootste illusie is echter onder de palmen begraven te worden. Zóó lief heb ik Indie.
Wel is mij aangeboden eene directeursbetrekking van eene rubberonderneming door eene groote firma te Amsterdam, doch ik heb er voor bedankt.
Toen ik vernam dat ik hoofdzakelijk moest zorgen voor aanbeveling en plaatsing van aandeelen, evenals zij als Directrice van vele maatschappijen, heb ik dit aanbod niet geaccepteerd.
Geld uit de zakken kloppen voor zaken die zeer onzeker en précaire (oerwoud) zijn door mooie voorspiegelingen, neen, daarvoor ben ik te veel ‘man van eer’.
.... Ik hoop Jan, dat ik door mijne lange redeneeringen je niet te veel verveeld zal hebben; ik vermeen tevens zinspelingen te hebben gemaakt op de onderwerpen behandeld in je relaas van verleden week.
... Zeer veel zou ik nog kunnen praten over toestanden in Indie en hier, doch ik moet eindigen, misschien later meer. - Bij gelegenheid houd ik mij aanbevolen voor eene medaille zooals jij altijd bij je draagt..
‘Heil Insulinde, Heil Nederland!
P.F. BEUDT.
't Trepaneeren dient tot genezing van kwalen!
(Moleschott.)
|
|