II. Nieuwe zedelijkheidswet voor... Honden?
In het ochtendblad van de ‘Telegraaf’, dato 6 Augustus j.l., las ik het volgende, dat niet weinig mijn aandacht trok, en mijn lachlust opwekte:
Door den heer A.J. Immink en 53 anderen is aan den Raad een adres gezonden, waarin o.a. het volgende wordt gezegd:
‘Dat de honden op de voetwegen of trottoirs vaak de allerwalgelijkste bewijzen van hunne aanwezigheid achterlaten, zoodat men op die voor voetgangers bestemde wegen - vooral des avonds in donker - steeds gevaar loopt zich deerlijk te bevuilen, terwijl alsmede van menige woning door die dieren op afschuwelijke wijze wordt verontreinigd, evenals schier elk weggeworpen stuk papier, dat dan, bij eenigszins harden wind, vaak hoog door de lucht rondfladdert;
Dat het geen betoog behoeft, dat een dergelijke verontreiniging - waarvoor de eigenaars der honden natuurlijk aansprakelijk zijn en waartegen geen reinigingsdienst is opgewassen - niet moesten kunnen voorkomen in een stad als Rotterdam, waar op verschillende plaatsen, onder verwijzing naar art. 17 der Algemeene Politieverordening duidelijk is bekend gesteld, dat verontreiniging is verboden;
Dat de vele losloopende honden bovendien, behalve voor kinderen en ouden van dagen, een nieuw gevaar opleveren voor ruiters, wier paarden zij niet zelden door hun aanhoudend gekef zenuwachtig maken en doen schrikken, zoomede voor wielrijders, die door hunne allerhardnekkigste vervolging menigmaal worden verhinderd de vereischte aandacht te schenken aan al datgene, waarop ter voorkoming van ongelukken moet worden gelet;
Dat in een en ander op eenvoudige wijze ware te voorzien, n.l.: door alle losloopende honden te doen opvatten, - een maatregel, welke in tijden van hondsdolheid met het beste gevolg wordt toegepast op niet van een muilkorf voorziene honden, - en door voorts elk en een iegelijk te doen bekeuren, die een hond begeleidt en toelaat, dat deze een trottoir of een daar liggend stuk papier, dan wel de voorzijde van een huis bevuilt;
Dat de toepassing van deze of dergelijke maatregelen - waardoor tevens een eind zal worden gemaakt aan de zedenkwetsende en weerzinwekkende tooneelen, waarop de honden in sommige tijden van het jaar het publiek onthalen, - ongetwijfeld, na enkele dagen zou blijken een afdoend geneesmiddel te zijn tegen de hier besproken kwaal, met dit gevolg dat ook art. 17 der Algemeene Politieverordening zou ophouden een doode letter te zijn.
Redenen waarom adressanten uwen Raad beleefdelijk verzoeken op bovenvermelde of op andere wijze te willen voorzien in den last, het ongerief, en het gevaar, door de honden te Rotterdam veroorzaakt.’
Zeer zeker is de heer Immink geen dierenvriend, want anders had hij zich eerst tot dezen gewend alvorens een adres aan den gemeenteraad te zenden, daarbij een slecht ruiter of fietsrijder, ook geen oude man, want die zal zich niet druk meer maken om het zedelijkheidsgedrag van een... hond.
Bij mij rust de overtuiging, dat wetten en politieverordeningen gemaakt zijn om menschen tot hun plicht te brengen, beesten kastijdt men (indien dit noodig is) met de zweep. (Ik voor mij heb dit steeds met mijn oogen en woorden gedaan, en daarom vaak