leefde in zoo een geheel andere sfeer nu dan die van de aarde dat zij er niet aan dacht, hoe een hemel niet bestaan kan en hoe een menschelijk wezen als zij was, alleen maar gegund werd een heel kort oogenblik zalig te zijn. Nu vergat zij hoe haar opperst verlangen was geweest alleen maar te weten wát Geluk was, hoe je voelde Geluk en hoe zij het, gezien, desnoods dadelijk weer te verliezen bereid was geweest, als zij maar niet behoefde voort te leven zonder ooit gehéel-zalig genoten, gezwolgen te hebben in geluk....
Aan den overkant van den vijver bleef haar afgod steeds zweven op den witten nevel.... Hij scheen op dit oogenblik nog niet gansch tot haar te kunnen komen, maar geheel zijn glanzend gelaat, zijn diep openblikkende, ernstig-bezielde oogen, waren éen belofte: èens zou hij komen en zij geloofde daarin.... Zij geloofde er in en zij voelde dat hij háár hoorde omdat zij hem in zoo een verrukking liefhad, als nooit een vrouw hem liefhebben zou, en al-geheel zalig, vòl vertrouwen, zag zij hem steeds maar aan, in zeker-weten hij was van háar.... hij was de ziel van haar ziel. Hij was gekomen waarop zij gewacht had heel haar leven lang....
Alles was goud om haar heen, goud trilde overal en verblindend was het licht waarin zij steeds maar in extaze zag de verrukkelijkheid van zijn beeld....
Eindelijk zeide hij haar, dat zij nu gaan moest en wederkeeren moest naar haar huis en hij duidde haar den weg, maar hij zou tot haar terugkomen, en met een laatsten blik waarin geheel zijn ziel openlag, een blik van belofte, van méer, steeg hij op, hooger en hooger, de stralenkrans als in nog levendiger schittering om hem heen, de glans de wonderzachte glans op zijn gelaat, schooner dan ooit, tot de nevel zich schoof voor zijn beeld en hij op eens was verdwenen....
Ezra staarde hem na met duizelig hoofd, dronken van geluk... hij ging nu, maar hij kwam terug.... zij zou hem terugzien en dan zou hij geheel tot haar komen, dat hadden zijn woorden, maar intenser zijn oogen, waarin zijn ziel openlag, gezegd.... En bevend van ontroering, van heilig-vereeren, viel zij neer en strekte zich uit om na te genieten nog een oogenblik met geheel haar wezen, onverdeeld, van zijn verschijning, al wist ze het ook, dat dit zalig visioen van wondere schoonheid voor haar zou blijven stralen altijd, bij dag en bij nacht, zonder ooit te verflauwen....
Toen stond ze op en ging den weg dien hij haar had gewezen, zij ging het woud tegemoet dat zich ver strekte, maar bevreesd te verdwalen was ze niet, zij geloòfde nu in alle dingen, ze had het Gelúk gezien en het was of de gouden naglans daarvan haar beschermde in veilige liefde....
En zij leefde weder onder de menschen, zij leefde bij haar ouden vader in het huisje aan zee, zij leefde daar in uiterste aanbidding en in zaligheid verzonken, en zij geloofde in het voortbestaan van haar geluk omdat het haar zoo ganschelijk vervulde, omdat het niet in haar opkwam, dat Hij, haar Godheid, haar niet geven zou wat hij beloofd had met heel zijn wezen....
Zij leefde voort, genietend, steeds genietend van wat geweest was en wat worden zou. Nu was het toch gekomen waar zij zoo naar verlangd had, waar zij op gewacht had al jaren, jaren lang, waarnaar geheel haar ziel hunkerend was uitgegaan....
En 's nachts zag ze zijn beeld in haar slaap, en ze droomde dat ze het liefkoozen mocht, zij droomde dat ze met haar hand in wondervreemde aandoening streelde zijn teer-glanzende huid en zij zalig indronk zijn blik van geluk.... Elken volgenden morgen gold ook haar éerste gedachte hèm, en zoo contempleerde zich haar denken zoo gansch tot hem, dat zij zonder zijn beeld voor oogen niet meer voortleven had gekund en zij zéker gestorven zou zijn, zoo het mogelijk ware geweest dat iemand haar afnam de herinnering aan hem, het zien van zijn wezen voor haar geestesoog onder alle omstandigheden....
Twee maanden gingen voorbij in wonderen glans, beschenen door het licht van geluk dat haar toegelachen had en dat haar wachtte, toen trok een onweerstaanbaar verlangen, een heilige eerbied haar terug naar de plaats waar hij haar was verschenen.... Hij had haar beloofd te komen, en hij zoù komen, hij tot hàar, hij zou komen, wàar zij zich ook bevond, maar nu, terwijl ze daarop wachtte, wilde zij in stille bedevaart gaan naar de heilige plekke gronds ginds ver bij den linde en den vijver en zij toog er heen, zacht voortgedreven door een macht die onweerstaanbaar was....
De zomer vierde hoogtijd in het woud