ik het zelf niet in bezit heb. Citaten schreef ik er niet uit over, mijn geheugen kan onmogelijk zoo sterk zijn, dat ik als een soort wondermensch letterlijk citeer uit een boek, dat ik 2 jaar geleden ongeveer las en bovendien herinner ik mij niet speciaal aan dit werk te hebben gedacht toen ik laatst in de Lelie schreef.
Daar het hier echter mijn eer geldt, sommeer ik den heer Visser zijne woorden eenvoudig waar te maken door aanhaling van de z i. bedoelde passage uit het werk van dr. Kuyper en mijn woorden daarnaast te leggen. Dat moet dan immers kloppen niet waar? Want ik ‘citeerde immers letterlijk’, volgens den heer Visser.
't Verwondert mij overigens, dat de heer Visser meent, dat alleen Dr. K. en ik dan in navolging van Dr. K., altijd volgens den heer Visser, bedoelde meening zou hebben verbreid. Men slaat geen blad op, waarin over godsdienstige questies wordt geschreven of er wordt in gemeld hoe de Islam met alle kracht gepropageerd wordt in onze Oost enz. Ja, zulke dingen moet men lezen, die kan men niet zelf verzinnen, dat is eenvoudig nieuws, zelfs 't grootste genie met telepathische tendenties zou dat zonder lezen niet te weten kunnen komen. Laat de heer Visser dus van mij niet verlangen, dat ik tot vermeerdering mijner kennis niet zou mogen lezen.
Doch ik eindig met de opmerking, dat de heer Visser mij nu niet voorkomt te zijn een ideaal van een mensch om mee te polemiseeren; men moet elkaar altijd laten in de waarde waarin men is en niet beleedigen, zooals zijn stuk wemelt van insinuaties.
Hoogachtend heb ik de eer van de Redactie te zijn
de dw. dr.
J.B. NAAKTGEBOREN.
P.S. De heer Visser, die meent dat ik Dr. K. citeerde, wat niet het geval was, citeert dan toch zelf met blijkbaar genoegen de stelling van Mr. van Houten ‘dat men in 't vervolg niet meer zou vechten om een geloof, wel om de vrijheid om van geloof te veranderen.’
Ter voorkoming van verdere moeilijkheden wijs ik er hier op, dat ik wel in een van de polemieken, gelijk ik dit aangaf, citeerde uit het werk van prof. Diepenhorst: Voorlezingen over de Economie, doch dit gold het Anarchisme, waarvan men nu in Amsterdam de bittere vruchten plukt.
De heer Visser mag dus, als het pas geeft, wel dwepen met de meening van een ander, hier speciaal van den heer van Houten, maar ik mag mij nooit homogeen verklaren met de meening van een ander, ik moet per se geïsoleerd denken. Hoe dwaas toch. Alsof ooit een grootsch gedachtengebouw alleen door één persoon kon worden ineengezet, zonder dat hij gebruik maakt van allerlei materiaal, dat reeds aanwezig was!