En nu was het zoo'n bijzondere plechtigheid! Eene die hem-zelf bijkans wezenlijk ontroerde, omdat het hem even, pijnlijk, herinnerde hoe hij oud werd, hoe een nieuw geslacht - of hij 't wilde zien of niet -, straks hem verdrong; hoe ‘de Hemel’, die tot hiertoe hem slechts had gediend als 'n goedkoop mooi-woord om op aarde nommer één te wezen, maar waarnaar hij volstrekt niet verlangde er binnen te gaan, nu wezenlijk hem naderde, als 'n onafwijsbaar dreigend spook, dat, misschien, niet Hemel heette maar Hel. - -
Neen, neen, dááraan wilde hij niet denken. - - Hij voelde zich immers nog zoo gezond en flink. Met 'n zelfvoldoening van zich eigenlijk jonger voelen dan z'n afgeleefden zoon, zag hij neer op Sjoerd, die, dikbuikig, ouduitziend, 'n quasie-vaderlijken gretigen kus drukte op de frissche lippen van Nannie....
Ze stormden allemaal op haar af, de champagne-glazen in de hand, Belletje Verschure luidruchtig-jong, heelemaal niet jaloersch nog, in haar pas het leven beginnen, en Marguerite van Gravensweerdt, die, achter quasi-lievigheid van 't zoo ‘erg leuk’ vinden, vergeefs verborg haar nijd omdat alweer 'n goede partij haar, de veel-oudere, was ontglipt. Lout, haar zuster, dat wèl begrijpend, gunde 't haar juist daarom, féliciteerde Nannie des te hartelijker. Josine de Wevere gedroeg zich nu ineens heelemaal 't correcte ietwat stijve logeetje van hare strenge tante, freule de Wevere, nam 'n devoot air aan, van zich als voorbestemd tot niet-trouwen te beschouwen, waarmee ze wist de ongetrouwde tante honig om den mond te smeren. Miesje Vervoorde echter had moeite haar tegenzin tegen 't vulgaire van zoo'n huwelijk, heelemaal niet strookend met hare ideale levensbeschouwing, te bemantelen. ‘Hoe kòn je nu zoo'n man liefhebben, zoo'n verloopen, akeligverdronken uitzienden man, als die kwajongen van 'n Ber Eduma de Witt!’ Toch was ze onschuldig genoeg om niet te twijfelen aan de oprechtheid van Nannie's hem liefhebben. 't Viel haar niet in dat die uit berekening zou trouwen. Daarvoor was haar eigen natuur een te eenvoudige om zich die koudheid van Nannie te kunnen voorstellen.
Nannie, heel-mooi, in haar flatteerende rose chiffon japonnetje, den gevulden blanken hals bloot, evenals de goedgevormde armen, stond naast Ber, die zooveel champagne en vooral cognac al had verschalkt, dat ze z'n puisterig onfrisch gezicht, van allerlei gemeenheidjes achter den rug hebbend vroeg versjouwd jong-oud-mannetje, er geheel opgezwollen lodderig van uitzag.
Er was dan ook niemand, die er aan twijfelde, hoe hij de schoone toespraak van zijn grootvader, die hem had toegewenscht, dat hij ‘met Gods hulp’ den Eduma de Witt naam hoog mocht blijven houden, niet volkomen te schande zou maken.
Maar toch vonden ze 't allemaal heel-aandoenlijk-mooi gezegd, ‘En den takt waarmee hij er even zijn eerste vrouw, Ber's eigenlijke grootmoeder, had bijgehaald, die nu “van Boven” zegenend neerzag zeker op het geluk van haar kleinzoon, dien ze zoo innig had lief gehad!’
De ex-mevrouw Horstenboer, welke zooveel beter bij hem paste dan deze hare voorgangster, veegde, eveneens heel taktvol, hare oogen af bij die herinnering.... Zij-ook omhelsde haar aanstaande kleindochter heelteeder, sprak zoo lief den wensch uit, dat zij recht, recht gelukkig mocht worden. - -
Maar ondertusschen waren hare gedachten elders... Waar was Ellen? Zij was de eerste, die haar miste, omdat het haar ineens opviel, hoe deze, eigen nichtje toch van Ber, oomzegster tegen Sjoerd en Mary, niet voor den dag kwam om te feliciteeren, Dat het kind iets had, dat had ze wel gemerkt de laatste dagen. Ze had het toegeschreven zelfs aan 'n teleurstelling misschien omdat ze Ber, eerst voor háár bestemd, niet kreeg nu ten slotte. Dat zag je meer bij zulke jonge meisjes. Eerst wilden ze niet, namen een onverschillig airtje aan. En als dan de pretendent-zelf zich weer terugtrok, zelf geen lust meer toonde, - zooals 't met Ber gegaan was, door haar zich zoo gek aanstellen met haar zich den mond voorbij praten, - dan draaiden ze ineens om, gunden hem niet aan 'n ander... Enfin, met al haar besognes over dit gevallen-meisjes-pretje had ze er ook niet héél véel bij stilgestaan, niet opgemerkt ook dat Ellen niet binnen was toen 't plechtig oogenblik, van 't meedeelen van 't engagement, begon... Heel gauw stootte ze haar man aan...
‘Ellen is er niet’.... fluisterde ze een beetje ongerust... Hij, prettig-opgewonden van de champagne, en bedwelmd van de complimentjes die z'n pracht-speech hem opbracht, zich lavend aan de tranen die hij zag in de oogen van ouwe mevrouw Vermeulen, zelfs in die van stijve, tegen haar zin meegekomen Nelly, en in die van Hermance Vermeulen, welke altijd tranen kláár had op 't rechte oogenblik, en in die van mevrouw Vervoorde, en van nog 'n heele boel andere zijner bewonderaarsters, werd 'n beetje ongeduldig erom: ‘Dat kind gaf tegenwoordig altijd last’...
‘Ze is zeker pruilerig boven gebleven’ - haalde hij de schouders op: ‘Ik zou er maar geen notitie van nemen’.
Maar, ofschoon niemand het zei openlijk,