De Zedenwet en de Kunst.
Ik vraag mij zelven wel eens af hoe zal de Zedenwet zich stellen tegenover werken, als daar zoo even in prachtuitgaven aangekondigd worden, onder den verleidelijken titel: ‘Collection ravissante de beaux livres en jolies reliures françaises neuves et uniformes’?
Zal in beslag nemen volgen, indien de zedenpolitie ze ontdekt in boekwinkels en leesbibliotheken, en zelfs in ‘Bibliotheken’, zooals de ‘Koninklijke’, en andere? Het is haast niet te denken, en toch.... alles is mogelijk, nu de wet er eenmaal is, en in uitvoering wordt gebracht.
Er moge getwijfeld worden aan 't prikkelende in de Balzac (Contes drolatiques), Flaubert (Madame Bovary), La Fontaine (Contes), Longus (Daphnis et Chloé), L'Abbé Prévost (Manon Lescaut), maar dan is er toch zekerheid omtrent Boccace en Pierre Louys.
Des eersten ‘Décameron’, in de vertaling van Francisque Reynard, en des laatsten ‘Aphrodite’, zullen den strengen zedemeester toch zeker wel aanleiding geven om ze op den Index te plaatsen.
En wat zou dat jammer zijn uit het oogpunt van kunst en letterkundige waarde.
Het zijn zulke mooie boeken.
De ‘Boccace’, in drie deelen, is fraai geïllustreerd door J. Wagrez; Pierre Louys' ‘Moeurs antiques’, in de vermeerderde compleete uitgave, door Ed. Zier.
Trouwens waar houdt de kunst op, en komt zij in het vaarwater der zedenwet.
Is Spencer's uitspraak niet waar, dat niet het naakt shocking is, zelfs nooit, maar wel de gedachte, welke hij of zij er aan paart.
Zitten we zelfs niet op de grens, dat er, bij voorbeeld, op een gegeven oogenblik een proces-verbaaltje zal worden opgemaakt tegen... onze geëerbiedigde Koningin, omdat Hare Majesteit de Oranjezaal in het Huis ten Bosch laat zien.
Het is immers waar, dat jaren geleden die zaal van het excursie-programma eener vereeniging werd geschrapt, ter wille van de jonge geestelijken en jonge meisjes. Le ridicule tue; daarom herinneren wij er aan.
A. J. SERVAAS VAN ROOYEN.