II. Naar aanleiding van het artikel: ‘De Godsdienst van het Spiritisme’, door den Heer Ch. Hijmans.
Zeer Geachte heer Hijmans!
Toen ik van uw artikel over Spiritisme alléén nog maar 't opschrift had gelezen, dacht ik met 'n nieuwen godsdienst te zullen kennismaken. Dit opschrift toch luidde: ‘De godsdienst van het Spiritisme’. - Echter maakte ik, na uw artikel gelezen te hebben, de gevolgtrekking, dat gij, door uw spiritistisch onderzoek, gekomen zijt tot het ontkennen van het bestaan van een persoonlijken God, zooals wij dien ‘kennen’ uit den bijbel, een god, die het wereldgebeuren bestuurt en regelt. - Gij legt nl. den nadruk op deze woorden:
Nergens echter heb ik den indruk gekregen, dat dit Hoogste, dit Verhevenste, dat Doel en Paradijs aller zielen, de Heerscher, Schepper of Regelaar is van de Wereldgebeurtenissen of der Menschen lot. In zooverre, lezers en lezeressen, moet ik U teleurstellen, wat mijn ‘geloof’ betreft.
Verder zegt gij, dat de mensch de bestuurder en regelaar is van zichzelf, want: ‘alle ware kracht komt niet van buiten-af, maar van zichzelf.’
Maar dat leidt tot zuiver anarchisme! Durft u deze konsekwentie aan?
Want als er géén God is, die heerscht en regelt, en ingrijpt in het wereldgebeuren, als de mensch geen gezag van een God boven zich heeft, zal hij dan het gezag der menschen boven zich erkennen? Dan ook zijn alle wetten, die heeten van God uit te gaan, waardeloos, omdat zij berusten op leugen, bedrog en geweld. Dan zijn alle vorsten, die beweren dat zij regeeren ‘bij de gratie Gods’ onbewuste of bewuste bedriegers! - Uit niets blijkt dan ook dat de mensch verplicht is, te leven naar de door-menschengemaakte wetten; wel is het dan onze plicht, waar 't blijkt, dat die wetten wan-toestanden in de maatschappij in het leven roepen en bestendigen, ons te stellen tegenover die wetten. -
Durft u deze konsekwentie aan?
De door u in uw artikel aan gehaalde woorden van ‘Mits’ zijn uit het verband gerukt, waarin zij behoorden. Dit is noch uw schuld, noch die der redactrice. Want gij kondt onmogelijk weten, dat in de brief van ‘Mits’ aan de redactrice, deze tegenover haar aan 't betoogen was, dat het Spiritisme niets bewees omtrent 't bestaan van een God, zoodat 't dus voor hen, die juist hieromtrent zoo gaarne zekerheid zouden hebben, waardeloos is. Hij (‘Mits’) schreef er ook bij: ‘Geen geest die ons iets vertelt van God’! -
Echter, 't spiritisme heeft, indien ik u goèd begrepen heb, u tot ontkenning van Gods bestaan gebracht. - Dus dan zou 't voor ‘Mits’ toch wèl waarde hebben.
In hoeverre uw beschouwingen aannemelijk zijn, kan ik onmogelijk nagaan, aangezien u verzuimd hebt, te vermelden hoè de openbaringen tot u zijn gekomen. Ik kan er dus vooralsnog geen waarde aan hechten. Misschien is het uw bedoeling één en ander daarvan te vertellen in 't door aangekondigde vervolg-artikel, waarnaar ik dan ook met belangstelling uitzie. Ik zou nl. gaarne weten: wèlke geesten u dat alles over 't hiernamaals etc. en over 't niet-bestaan van God, hebben verteld en van wèlke middelen zij zich daartoe bediend hebben, enz. enz.
U zegt:
Uit mijne seances, die ik, zooals gezegd, meestal in zéér beperkten, intiemen kring met drie mijner vrienden heb gehouden, heb ik voor mijzelf het volgende geloof opgebouwd, wat naar mijne meening werkelijk waarde voor den innerlijken mensch heeft.
Hieruit blijkt, dat u wel degelijk de mededeelingen van geesten hebt ontvangen en dat de beschouwingen in uw artikel maar geen veronderstellingen van uzèlf zijn, doch feiten. Trouwens, was het tegendeel het geval, dan zouden zij ook voor mij - hoeveel achting ik voor u ook heb - waardeloos zijn, dat zult u wel begrijpen.
Alvorens te eindigen, wil ik u nog even mededeelen, dat ik niet vijandig sta tegenover 't spiritisme, omdat ik 't niet ken. Nimmer heb ik een séance zelfs bijgewoond. Wel vind ik 't vertoonen van krachttoeren etc., die de eerste de beste circus-artist hen nadoet, voor geesten zeer bespottelijk en - kwamen zij bij mij zulke kunstjes vertoonen, ik zou hen in 't gezicht uitlachen. Als zij tenminste 'n gezicht hebben.
U dankend voor uw belangwekkend artikel en het volgende met de meeste belangstelling tegemoetziende, eindig ik.
JOH. G. SCHIPPÉRUS.