voor mijn ouders sprak dat immers zoo van zelven! De jongens vlogen straks heen uit het ouderlijke nest, hadden daarop een recht, maar de dochter, het eenige meisje, die was er voor hen! En nog herinner ik mij de verzaliging mijner moeder, als zij zich een toekomst maalde in hare gedachten, waarin eenmaal die jongens getrouwd zouden zijn, en zij hen en hunne gezinnen van allerlei lekkernijen dan zou zenden, - zooals zij ze alleen wist te bereiden, - waarbij, - in haar toekomstdroomen ontbrak die rol, die ik had te spelen nooit - ik haar dan natuurlijkerwijze zou moeten helpen die trommels in te pakken en te verzenden....
Dat was voor haar mijn eenige levensbestemming!
Het leven heeft het anders beschikt -, bij alle leed dat daarna over mij is gekomen, - juist in die jaren van eerste jeugd nog, waarin andere jonge meisjes nog genieten van zorgelooze vroolijkheid, - moet ik toch zeggen, al klinkt het weemoedig: Goddank dat het leven het anders wilde, Goddank dat het mij, dóór den nood en den tegenspoed, uitrukte uit dien planten-atmospheer, en wierp in den breeden maalstroom van het bestaan, al ging ik ook bijna onder soms. Alles, alles liever, dan het oud-worden zonder ooit te hebben geleefd, zooals het lot is van zoovele, vele meisjes en dochters.
Gij zult mij antwoorden: het wordt beter, het moge in uw tijd zoo geweest zijn, het moge misschien nog zoo wezen waar het geldt Denemarken, maar het is heden ten dage ten onzent geheel anders, nu meisjes studeeren gaan, en zich aan allerhande vakken mogen wijden, en zich over het algemeen net zoo vrij kunnen bewegen als haar broers. Tot op zekere hoogte is dit wáár. Zonder twijfel is deze vooruitgang, dat ouders méér er bij gaan stilstaan, hoe óók hunne dochters een recht heben op eigen leven en op eigen ik, er een dien wij te danken hebben aan het goede in het feminisme. Maar toch, geloof mij, - die door de Holl. Lelie en mijne uitgebreide correspondentie daarin met zoovelen in den lande, - achter de schermen zie, die verbeteringen zijn nog maar uitzonderingen, uitzonderingsgevallen in de eerste plaats voornamelijk te vinden enkel in de groote steden en dan nog onder een bepáálde categorie van menschen, en, uitzonderings-gevallen welke daarenboven nog zoo menigmaal gekocht zijn met zóóveel huiselijken onvrede, dat men zich afvraagt, of zulke vrijheid niet te duur is betaald ten slotte, wanneer de dochter, die haar zich aldus veroverde, zich naderhand moet verwijten er alle levensvreugde harer ouders en alle teederheid van omgang met haren vader en hare moeder door te hebben verwoest.
‘Mijn moeder begrijpt mij niet.’ ‘Mijn moeder begrijpt niet, dat ik óók jong ben’, die klacht van de arme Mathilde uit Ouders, zij is tot mij gekomen, met duizenderlei variaties, uit duizenderlei brieven, in de tien jaren, waarin ik de Hollandsche Lelie redigeer. En zij is wáár! Ik versta haar zéér goed, ik kan haar zóó meevoelen, omdat zij waar is. O zeker, er zijn hier in Den Haag, of misschien in een andere groote stad, kringen van breederdenkende menschen, voor wien het een axioma is, dat hunne kinderen er zijn om hen zelfs wil, en niet om hen, menschen die, zooals het gewoonlijk gaat, daardoor misschien wederom in het andere uiterste vervallen, van zich geheel en al niet met de opvoeding bemoeien. Maar, men moet niet vergeten, dat zulke meestal tot bepaalde côterieën behoorende ouders, uit de héél-ontwikkelde klassen, nog maar vormen een kleine minderheid vergeleken bij die overtalrijke meerderheid, die vormt de massa, het volk, als gehéél genomen. Indien men daaronder rondkijkt, onder de eenvoudigste burgerklassen, van dien zelfden stand waartoe óók de Mathilde van den Deenschen roman Ouders behoort, dan staat men eenvoudig verbáásd van de eenzijdige bekrompenheid, waarmede de meeste vaders en moeders vinden, dat 'n dochter geen andere toekomst van noode heeft dan neven hen oud te worden, hoe dan ook. Op het ouderwetsche orthodoxe Scheveningen b.v., hier waar ik woon, onder de bescheidener standen daar, waar de toestanden misschien ook meer gemeen hebben nog met de ouderwetsigheid van het landgoed waarop Astrid Ehrencron Muller's Deensch verhaal speelt, zijn althans de voorbeelden vele te vinden van zulke beklagenswaardige meisjes.
De ouders hebben géén geld, maar wel 'n ‘stand.’ De zoons gaan de wereld in, verdienen op de een of andere wijze den eigen kost!
Maar de dochters! Zoolang vader en moeder immers er zijn, wonend in het hun meestal als eigendom toebehoorend huisje, zoolang is er voor haar ‘brood’ gezorgd! Dat zoo'n jong levenslustig, - laat ons het woord maar ronduit noemen, - trouwlustig ding ook nog iets anders vraagt van het leven dan enkel het materiëele, dus dat zij zich wil amuseeren, en wil leeren kennen nieuwe menschen en andere toestanden, de ouders veroordeelen zulke begeerten als gekheid, als zondig zelfs, zoo zij goed steil orthodox zijn, gelijk dat op Scheveningen het geval meestal is. En het arme dochtertje wordt dochter, wordt daarna oude-juffrouw, - wordt een ‘Mathilde’ om kort te gaan!
Het boek van Astrid Ehrencron-Muller is, jammer genoeg, een houterig, een zeer on-