De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd(Vervolg en slot van No. 52.)
| |
[pagina 7]
| |
welke, zijn weduwnaarschap hem doet missen. Op het oogenblik, waarop het stuk aanvangt, is Rantz zooeven minister geworden, ziet, om die reden, er in zijn nieuwe positie bezwaar in de langjarige, hem compromitteerende verhouding voort te zetten, zoekt ruzie, breekt met Liane. Zij is wanhopig, niet alleen om baatzuchtige redenen, maar óók omdat zij werkelijk is gaan houden van Rantz. - En haar gewoonlijk slechts met hare bedienden intiem-verkeerende zoon Maurice, die in haar magnifique huis slechts een dakkamer bewoont, hij wordt daardoor voor een oogenblik haar vertrouwde; bij hem zoekt zij haren troost voor het haar aangedane onrecht; hij, dien zij anders nauwelijks aanziet, moet nu haar steun en helper worden. Maurice zijnerzijds heeft op zijne wijze die wufte lichtzinnige moeder toch lief. Gelijk ik reeds zeide, het tooneel waarin hij haar hare verwaarloozing van hem, haar hem aan de bedienden overlaten, en zijn eigen vergeefs smachten naar teederheid verwijt, tegelijk met zijn zachte innige liefdewoorden van ondanks dat alles haar toch vergevend en haar liefhebbend kind, behoort tot het allerbeste wat Henry Bataille òòit schreef. - In zijn medelijden met haar besluit hij, Maurice, haar te redden, en hij doet dat door Nelly Rantz, de dochter van den nieuwbakken minister, een geheelen nacht met hem samen te laten blijven, hetgeen haar natuurlijk reddeloos compromitteert, niettegenstaande hij in den grond geen oogenblik daadwerkelijk mis bruik maakte van de hartstochtelijke, tot alles bereid-zijnde verliefdheid op hem van het meisje. - Als Rantz, uit den mond-zelf van Maurice, dit alles verneemt, vallen er eerst van beide zijden hoogst-beleedigende woorden, maar toch eindigt de eerste met toe te geven, te begrijpen hoe Maurice in den grond gelijk heeft. Hij verklaart zich dientengevolge bereid Liane Orland, die hem als man nog steeds niet onverschillig is, wettelijk te huwen, echter alléèn indien deze harerzijds haren Maurice, wiens aanwezigheid immers steeds herinnert aan haar twijfelachtig verleden - is hij niet het kind van een kellner - helpt wegsmokkelen naar Amerika. Hij, Rantz, zal dan wel zoo goed zijn hem daar een finantieel zeer mooie betrekking te bezorgen. En Liane, met al het egoisme van zulk een verachtelijke moeder, die enkel dacht aan haar eigen plezier van jongsaf, berust in dit laffe, wreede vonnis. Zij-zelve, in het laatste bedrijf, waarin Maurice haar komt opzoeken, om zich mèt haar te verheugen over den goeden afloop van alles, is valsch genoeg om hem het voorstel van Rantz glimlachend over te brengen als gold het de meest natuurlijke zaak ter wereld. Maurice ontroert, begrijpt, hoopt nogtans even nog op de stem van het moederlijk gevoel: ‘Als u maar bedenkt, dat ik van de twaalf maanden van het jaar dan geen enkelen dag meer bij u zal zijn’, insinueert hij nog even, - als om haar sluimerende liefde te wekken. Maar, zij, geheel met haar gedachten bij hare toekomst van minister-vrouw, haalt onverschillig de schouders op: ‘Natuurlijk, natuurlijk’. - En dan zwijgt Maurice verder. - ‘Er is iets dat moeilijker en mooier is in het leven dan de plicht’, antwoordt hij een oogenblik later aan Rantz, die hem met phrases omtrent dat veel misbruikte woord plicht aan boord komt: ‘Dat iets is de moed’. - En, met dien moed aanvaardt hij zijn nieuw leven. Zwijgend, zonder klagen, neemt hij afscheid; op het oogenblik waarop het gordijn valt, en wij hem aldus zien heengaan, een verstooteling uit het boudoir zijner eigen moeder, gaat de deur open voor het zoontje van Rantz, dat diezelfde moeder, zijn toekomstige stiefmama, beleefd komt begroeten - en met open armen door haar wordt ontvangen natuurlijk. - Met die treffende tegenstelling eindigt het stuk. Ik heb het in deze mijne beschouwing niet over den inhoud als zoodanig, over het al of niet waarschijnlijke van een zóó nobel karakter als dat van Maurice, die zijns moeders onvergefelijke frivoliteit beantwoordt met een zóó groote en zóó onbaatzuchtige toewijding, dat hij eerst om harentwille op zich den schijn laadt een onschuldig jong meisje lafhartig te hebben verleid, en naderhand evenzeer om harentwille zich laat verbannen naar Chicago. - Want, dat waarop het hier aankomt in mijn betoog, dat is de groote opvoedende kracht, die er uitgaat in de teekening in Batailles stuk van het lot dezer zoo veelvuldig voorkomende verworpelingen der maatschappij: de onwettige kinderen. Het is zoo gemakkelijk, - zooals mevrouw Goekoop deed in haren roman, - een boek sentimenteel te doen eindigen met een triomphkreet over de vrije liefde, op het oogenblik waarop de moeder hel arme vaderlooze schepseltje in de wereld schopte, als ware met die enkele daad alles afgeloopen verder. In de werkelijkheid van het leven echter begint de ellende eerst wanneer zoo'n beklagenswaardig wenzen, - niet gewenscht, | |
[pagina 8]
| |
en niet behoorlijk opgevoed natuurlijk, - er is. Maurice Orland wordt door zijne zich voor den grooten jongen geneerende moeder naar den maître d'hôtel (Jean Coquelin vervult deze rol meesterlijk) verbannen, maakt dientengevolge van hem zijn vriend en zijn vertrouwde. Maar welk een jammerlijke vernedering treft hem, wanneer hij optreedt als de verdediger, de eerhersteller zijner moeder, en Rantz, woedend dan om de zijn dochter aangedane beleediging hem durft toeroepen: ‘Jij-ook wordt immers door mij onderhouden. Je mooie kleeren, je verlakte schoenen, je onberispelijk linnen, wie anders betaalt het alles dan ik?’ En dan die andere smadelijke woorden, gericht tot den zoon die alleen den naam zijner moeder kent en voeren mag. ‘Weet je wie je eigenlijk bent, je bent de zoon van een onbekenden kellner - niets anders.’ ‘De woede, de haat, maar ook de smart van den armen Maurice in deze scène tusschen hem en Rantz heeft André Brulé boven alle beschrijving roerend vertolkt. Zijn klacht: Heb medelijden met mij; voor U, voor den rijken, den wettigen zoon, is immers alles in het leven de teederheid, de eer, de voornaamheid, de goede-opvoeding, de relatieën om in de wereld vooruit te komen’, - is zij niet vlijmend-wáár-scherp, even wáàr-scherp als die andere, die hij als een teedere zucht slaakt tot zijn moeder. ‘Wij zijn zoo velen in Parijs zooals ik - zóó velen’ - - De eeuw van het kind, wáár wordt er een beter, een waarachtiger pleidooi voor geleverd voor zijn rechten, - ook al is hij ‘maar’ 'n ‘onwettig’ kind, - dan in de Porte St. Martin in Parijs, door Henri Bataille, en zijn uitnemende vertolkers, Réjane, André Brulé, Dumeny? - Want, - laat mij dat er nog bijvoegen, - niet alleen voor onwettige, voor ‘onfatsoenlijke’ kinderen, wordt hier een lans gebroken! Nelly Rantz, het rijkeluis-dochtertje bij uitnemendheid, zij vertegenwoordigt hier de andere categorie, die der verlatenen ondanks wettige geboorte en voornaamheid. - Als zij Maurice op zijn kamer opzoekt, en hem bekent dat zij hem reeds sinds jaren heeft gadegeslagen, daar zij immers vlak in eikaars buurt wonen, dan ontvalt haar de aandoenlijke verzuchting: ‘Ik was immers altijd alleen in ons groote huis, alléén met mijn bonne. En onze bonnes vertellen ons, rijkeluis-kindertjes, al zoo héél gauw wat onze vaders in stilte doen. De mijne heeft me 't gauw genoeg verteld wie er woonde in dat groote huis in onze straat, waar papa al zijn vrije uren doorbracht, zonder er ooit aan te denken mij wat vroolijkheid te bezorgen. Ik bleef bij de bedienden.’ - Ik vraag u, is ook dit niet levenswaar? Zelfs al zijn lang niet àlle vaders Rantzen, die hun dochtertjes verwaarloozen ter wille eener maîtresse, toch, hoevelen hunner, - en hoevele rijke moeders ook, - zoeken alle genot, en alle levensvreugde, buitenshuis, en bedenken daarbij niet dat zij een plicht, een groote verantwoording, hebben te vervullen aan het kind, thuis door hem in het leven geroepen, en dat opgroeit alleen, eenzaam, smachtend naar wat liefde! - Indien Nelly Rantz de groote gewaagdheid begaat zich alleen te begeven in de jongelui-woning van een Maurice Orland, aan wie de schuld? Aan haar, of aan haren vader? En, indien Maurice Orland zijn leven verluiert met boulevard-slenteren, en met whisten met den maître d'hôtel zijner moeder, aan wie de schuld, aan hem, of aan haar? - Bijna èlk woord in dit magnifique tooneelstuk is één aanklacht tegen het lot van zoo menig kind, onwettige en ‘onfatsoenlijke’, gelijk Maurice Orland, zoowel als voorname en rijke, gelijk Nelly Rantz. En ziedaar waarom ik een der toeschouwers bij het heengaan, hoorde zeggen: ‘Het is onmogelijk dat Henry Bataille-zelf ooit zoo slecht zou kunnen handelen als hij het hier Liane Orland en Rantz laat doen, onmogelijk, omdat hij schrijft met zulk een kracht van oprecht, innige overtuiging.’ Want, let wel, hier is geen sprake van een tendenz-stuk, genre Brieux. Geen moment bewéért de auteur. Hij laat eenvoudig zien een stuk levenswaarheid; juist dáárdoor ontroert hij zoo innig, omdat alles wat hij zijn personen laat doen en zeggen is droevig en bittere waarheid. Omdat hij die toestanden meedoogenloos ontsluiert, heet hij immers dan ook bij een zeker soort schijnheiligen ‘immoreel’, ‘gevaarlijk.’ - Neen, het tegendeel is het geval. Als ge een stuk gezien hebt als l'Enfant de l'Amour, dan gaat ge naar huis beter, gevoeliger, meedoogender-gestemd, dan toen ge kwaamt, met oogen wijd-geopend voor het recht van het kind, van elk kind, hoe en wáár het ook geboren werd, recht op geluk, op liefde, op teederheid. En daarom eindig ik zooals ik begon, van het theater kan zéér zeker een zeldzaam-opvoedende zedelijke kracht uitgaan, indien de tooneelschrijvers slechts beschikken over de | |
[pagina 9]
| |
gave de realiteit van het leven eenvoudig en waarachtig, en zonder bijbedoelingen van op lage hartstochten speculeeren, weer te geven. Is l'Oiseau bleu een stukje idealisme, een sprookje, l'Enfant de l'Amour is droevig-ècht, is wreed-Parijsch-wáár, en toch is het evenzeer, ja misschien nog véél grondiger, een opvoedend stuk als de schoone droomvoorstelling van Maeterlinck. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|