De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 813]
| |
deze zich tot de Rechtbank gewend, die teruggave van het kind gelast heeft. Met geweld moesten de politiemannen, wien dit werk klaarblijkelijk tegen de borst stuitte, het meisje, dat hevig tegenstribbelde, uit het huis dragen. Behalve een 10-tal rijksveldwachters, onder bevel van den brigadier uit Barneveld en uit Amersfoort, waren aanwezig de burgemeester van Barneveld, de deurwaarder uit Utrecht, en een verpleegster. Hartverscheurend gilde het kind, toen het, ongekleed, uit het huis harer grootouders, wonende op de hofstede ‘Bijschoten’, werd gehaald, en zóó hevig was het verzet der kleine, dat zij weldra op een brancard moest worden gebonden, om vervolgens naar een haar wachtende auto te worden gedragen. De vader van het kind, de jachtopziener G. Van Delen, wonende te Linschoten, was bij de auto gebleven. Tal van verwenschingen kreeg hier de man van de buren te hooren, aangezien de ontvoering op zijn last geschiedde. Een mijner correspondenten zendt mij bovenstaand couranten-uitknipsel (zonder vermelding uit welke courant het is geknipt), met een zeer begrijpelijk verontwaardigd schrijven over de wijze waarop ten onzent de politie wordt gebruikt. Zooals mijn correspondent terecht schrijft: ‘Voor één kind, 10 rijksveldwachters en een burgemeester,’ (van welken laatsten hij terecht schrijft: ‘in zijn plaats zou ik mij geschaamd hebben erbij te zijn!’) Inderdaad, is het niet meer dan ergerlijk dat terwijl b.v. de Haagsche boschjes beslist onveilig zijn, omdat men er op eenzame plaatsen nooit een agent ziet, terwijl over het algemeen genomen de politie stééds ontbreekt als er een oploopje is of drukte van welken aard ook, zij, ten getale van tien man, wordt opgeroepen om zoo'n laffe daad te verrichten als het ontvoeren van een ongelukkig slachtoffer-kind, dat door haar vader zal worden misbruikt blijkbaar tot te vroegtijdigen arbeid! Men zal mij misschien antwoorden: daaraan is niets te doen; de wet gebiedt het. Goed, dat is mogelijk. Maar dan zeg ik: ‘There is something rotten’ in een maatschappij, die zulke weêrzinwekkende wetten er op nahoudt en ze uitvoeren durft onder toezicht van burgemeesters en brigadiers! Even vóór ik vertrok naar hier, naar Bad Nauheim, den laatsten Zondag dien ik op Scheveningen doorbracht, was het op den Gevers Deynoot-weg zéér vol van wandelaars, zooals op elken mooien Zomer-zondag-middag en avond het geval is. Ik kwam toen een stomdronken vent tegen (vermoedelijk den stalknecht, die vrijaf had, van den een of anderen meneer), met een fox-terrier, welke woedend afvloog op mijn Benjamin. Had ik niet, zooals ik uit voorzorg steeds doe, een zweep bij mij gehad, en daarmee den hond (die tot twee malen toe op Benjamin aanviel), afgeranseld, dan ware deze, die niets hoegenaamd deed, doodgebeten geworden! De man was te stomdronken om zelfs te begrijpen blijkbaar wat zijn hond uitrichtte; hij had te veel werk om zich zelf op de been te houden. Van politie - bij zulk een drukte - geen spoor!! Tegenover mij daarentegen op de Badhuiskade, waar, in een vreedzaam lokaal, godsdienstoefening wordt gehouden, kan men, als die kerk aangaat, steeds een politie-agent (soms meer dan een) zien rondwandelen, als gold het dáár orde te houden! Kom echter eens kijken als 't lokaal uit is, en de lieve Scheveningsche kroegen uitgaan 's nachts, - dan is er geen politie te zien! Maar, - geldt het zoo'n misselijke daad als de hierboven meegedeelde, lieve hemel wat voelen burgemeester en brigadier en deurwaarder zich dan gewichtig om ‘de wet uit te voeren.’ - Alsof ze in zóó'n onmenschelijk geval niet allicht een oogje hadden kunnen dichtdoen! Een eeresaluut in elk geval aan de tien rijksveldwachters ‘wien dit werkje blijkbaar tegen de borst stuitte.’
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|