Behalve eenige uitzonderingen, munten de Duitsche vrouwen niet uit door elegance, dik of niet, ‘ventre’ of geen ‘ventre’, de Napoleonhoed moet op, want dat is nu eenmaal mode! De lompste figuren met grove gezichten, en dik uitstaande zwaaiende armen torsten de Napoleonhoed met overmoedigen trots. Stilzwijgend pauwden zij met deze nieuwe mode, als wilden zij zeggen: Nu ja de ‘jupe entravée’, daar wagen wij ons niet aan, maar de ‘Napoleonhoed’, dat is eerst een prachtige mode.’ En met dédain flaneeren zij trotsch op hun ‘Napoleonhoed’.... en hun embonpoint!
Weinig bezit de Duitsche vrouw de kunst om de mode op haar eigen persoon smaakvol
MARIENBAD.
toe te passen of haar eenigszins te wijzigen naar eigen persoonlijkheden, hoewel ik toch ook eenige uitzonderingen gezien heb, die zich zeer smaakvol kleedden.
De ééne was gekleed in een keurig zittend zwart laken tailleur costuum, gegarneerd met zwart fluweelen randen en met biezen van zijden tres afgemaakt, met grooten ronden tarwegeelen stroohoed, gegarneerd met zwartfluweelen strik rond de bol, en witten kant op den rand van den hoed, die ook weder met zwart fluweel was afgezet. De andere droeg een marine blauw tailor made met zwart paardenharen Napoleon, met een helgroene panache versierd.
De Wienerinnen, en in het algemeen de Oostenrijksche vrouwen hebben zeer zeker iets elegants maar dikwijls hebben ze iets te schreeuwerigs van kleur, en ‘etwas sehr freches’ over zich; hetgeen haar geen gedistingeerd air geeft. In tegenstelling met de Engelschen die steeds gedistingeerd zijn, en steeds cachet hebben, smaakvol keurig gekleed zijn, zonder door schrille kleuren de aandacht te willen trekken.
Jupes culottes ziet men hier niet meer dragen, wel de zoogenaamde opengeknipte rok van voile, aëolienne of andere dunne stof, van onderen met franje afgezet, en met zeer nauwe onderrok.
Na mijn twee glazen Kreuzbreunen ingeslokt te hebben (het tweede gaat altijd met weinig snelheid!) geef ik mijn glas weder in bewaring, en neem den weg langs het Kurhaus. Luie Kurgasten zitten hier reeds te ontbijten, doch dat is niet ‘kurgemäsz’, eerst moet men weer een uurtje wandelen! Iederen morgen bestijg ik een berg, en heerlijk is de lucht, doordrongen van dennengeuren, die ik al stijgende inadem. Mijn zwart stalen dunnen wandelstok behoedt mij voor uitglijden, ik passeer den ‘Göthesitz’ een obelisk van zandsteen met rustbank, opgericht op zijn hondersten verjaardag 1849, daar hij in de jaren 1812-1828 gedurende verscheidene