De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.I.
| |
[pagina 796]
| |
en men dus dáárom alléén niet tot de Padvinderij behoeft toe te treden. Of ‘trekt’ dat mooie pakje zoo vreeselijk? Of ‘het nieuwe’ dat er ligt in de Padvinderij? Maar begrijpt men dan niet, dat de ‘apen-van-jongens’ (waarom toch altijd die minachtende termen, wanneer men over de jongens spreekt? Heusch, de apen zitten niet alleen onder de kinderen!) nog véél aap-achtiger maakt? De vaderlandsliefde van den heer Gorris geef ik hem, en de ‘duizenden’ die eveneens daaraan lijden, gaarne cadeau. Als de heer G. eens arm was, toevallig, dan zou hij ervaren hoe hij in zijn vaderland, op ‘dien geliefden bodem’ etc., uitgezogen werd en geëxploiteerd. En als men dan nog zijn zoon kwam vragen, om de bezittingen van zijn uitzuiger tegen den ‘vijand’ te verdedigen of om te schieten op zijn in-verzetkomende broeders, - dan zou die vaderlandsliefde wel een beetje slinken en dan zou hij zeggen: ‘dat is dus het geliefde vaderland, waar ik, als ik mij nief gewillig laat uitzuigen, neergeschoten word als een dolle hond.’ JOH. G. SCHIPPÉERUS. | |
II.
| |
[pagina 797]
| |
eeuw’; dit boek, getiteld Blanke SlavenGa naar voetnoot1) geeft ons een flauw beeld van de ontzettende, gruwelijke ellende die er geleden wordt, door de produktieve werkers. Men moet tegen een schok kunnen, om dat boek in één adem uit te lezen en dán verbaast men zich, dat dit alles zoo zwijgend en geduldig geleden wordt; dan verbaast men zich dat er niet ieder jaar, iedere week, iedere minuut uitbarstingen van volkswoede plaats hebben, dat deze kerels uit het volk, forsch en krachtig toch zich niet liever dood-vechten, dan zich te laten uitbuiten om later tòch half te krepeeren van den honger. En een maatschappij waarin toestanden heerschen, als in dat boek beschreven worden, zou men noemen ‘beschaafd’? Twintig eeuwen Christendom hadden een samenleving kunnen voortbrengen, die alle idealen overtrof! En toch, niettegenstaande die twintig eeuwen Christendom (er zijn menschen die zeggen juist dóór dat Christendom) is deze maatschappij een wildernis gelijk, waarin men, insteê van elkander te helpen en te steunen, elkaar beoorloogt en afmaakt, uitzuigt en exploiteert, waarin moeders leven die voedsel en kleeding missen voor hun kind, terwijl daarnáást de champagne bij stroomen vloeit en het geld wordt weggesmeten met handen vol aan allerlei nuttelooze weelde-artikelen, - waarin de productieve arbeiders en arbeidsters honger lijden, omdat zij bestolen worden op hun loonGa naar voetnoot2) - waarin handen vol geld weggesmeten worden in den muil van het militairisme, terwijl er gebrek is aan voedsel en kleeding bij millioenen! En zoo'n ‘beschaving’ zouden wij prijzen? Wij vloeken haar. Zoo'n maatschappij zouden wij ‘beschaafd’ noemen en haar ‘instandhouding’ wenschen? Wij noemen haar in-verrot en zien met vreugde hoe het rotte gebouw waggelt en scheurt, - om straks op haar puinhoopen onze vrijheid en ons geluk te bejubelen! ‘De heer Schippérus verwarre niet de feilbare christenen met hun ideale leer’, vermaant de heer Naaktgeboren. Ik weet niet wanneer en wáár ik ik dan zoo in de war was. De heer Naaktgeboren roemde zoozeer de christelijke beschaving, d.i. het produkt van twintig eeuwen Christendom (dáárgelaten of dit op rekening komt van de leer zélf of de aanhangers ervan,) en ik was zoo vrij die beschaving wat minder hoog te waardeeren. ‘Want velen schimpen op den Chr. godsdienst, zonder er veel van te weten, doordat ze het beneden zich achten ooit meer een kerkgebouw binnen te treden. Wat te denken van dergelijke menschen?’ zoo klaagt de heer Naaktgeboren. Wel die klacht is geheel ongemotiveerd! En dat ‘zonder er veel van te weten’ heeft wel wat weg van een insinuatie. Ik voor mij acht het volstrekt niet beneden mij een kerkgebouw te bezoeken, - heelemaal niet. Maar dat neemt niet weg, dat ik nimmer kan nalaten de preek van domineé te toetsen aan mijn gezond verstand! Intusschen zou ik op hetzelfde wijsje kunnen klaag-zingen: ‘Want velen schimpen op het socialisme, zonder er veel van te weten, doordat ze het beneden zich achten ooit een vergaderlokaal der socialisten binnen te treden of een studie te maken van het socialistisch beginsel. Wat te denken van dergelijke menschen?’ Want vele menschen kunnen zich een socialist of anarchist niet anders voorstellen dan als een man in een rood hemd met een rooversflambard op het hoofd, een dolk in de ééne hand en een bom in de andere. Anderen verslijten hem finaal voor 'n soort struikroover. Sommigen denken heel goed van hem en zeggen: ‘een anarchist... och, dat is 'n man die 't misschien heel goed meent, 'n idealist, 'n droomer, een dweeper, die altijd met z'n hoofd in de wolken loopt’... Enz. enz. -
En nu eindig ook ik, niet omdat het onderwerp mij niet interesseert of ‘onverkwikkelijk’ voorkomt, o neen, ik ben nog lang niet uitgegepraat. Maar ik vrees te-veel plaatsruimte te vergen van de Redaktrice. - De Anti-Militairistische idee hier uiteen te zetten zou wel tien nummers van de Lelie eischen, misschien wel twintig. Een geheel boek zou er voor noodig zijn om alle punten breedvoerig te behandelen, alle wanbegrippen weg te nemen, alle ingekankerde, oude begrippen, die ons met den paplepel als 't ware zijn ingegoten, op te ruimen en ook om alle tegenargumenten, schijnbaar zoo onweerlegbaar, te ontzenuwen. Ik hoop dit bereikt te hebben, dat men eens zal gaan onderzoeken. - Tolstoï, Domela-Nieuwenhuis, Kropotkine, - dat zijn de mannen van wie men kan beginnen te lezen. Men late zich onder het lezen niet ‘hypnotiseeren’; zoo-iets is niet zonder gevaar. Al lezende toetse men de aanvankelijk zoo ‘vreemde’ en ‘niet-geijkte’ denkbeelden aan een gezonde kritiek. Nog even wil ik den heer Naaktgeboren er op wijzen, dat hij, waar hij meent dat ik kapitalist ben, geheel en al de plank misslaat. Integendeel, ik ben ‘proletariër’; het is niet zonder eenige trots dat ik dit neerschrijf. - ‘Dat kapitalisme is voor den hr. Schippérus overigens een kwaad ding. Daarop heeft hij het heelemaal niet begrepen. Als hij daar dan zoo tegen is, ik weet niet of hij gefortuneerd is, maar met de toezending van een bankje van f 1000. - desgewenscht meer, zou hij mij zeer verplichten. Ik erken gaarne liever een goed gevulde portemonnaie te bezitten dan een leege.’ - Hier is de hr. Naaktgeboren geestig. Laat mij óók eens geestig zijn: als één van de lezers met mij van meening is, dat deze maatschappij een kweekster is van slavenzielen - dat zij zich hiertoe voor- | |
[pagina 798]
| |
namelijk bedient van de school, waar het kind wordt ingeprent: vaderlandsliefde, eerbied voor de overheid enz. enz., - Bij voorbaat mijn dank. JOH. G. SCHIPPERUS. |
|