Ziet gij, dáárom, omdat de slavenzielachtige pers zich eerst dan geliefd warm te maken wanneer een ongeluk, door onvoorzichtigheid, wordt toegebracht aan de machtigen dezer aarde, aan diegenen waarvoor zij, de zoogenaamd onafhankelijke pers, laf bang is, die zij nóódig heeft tot baantjes deelachtig worden, dáárom zeg ik, als ik zulke ongelukken lees als wat geschied is met de ministers Berteaux en Monis: Zoo moet het gaan. Niet eerder is er hoop op protest zijdens het publiek, door middel van de pers, op verbetering dientengevolge in de maatregelen van orde, voor en aleer eenige voorname meneeren, voornaam naar rang en stand en positie, hun nek gebroken hebben.
Want, het is een reeds door alle onderzoekingen uitgemaakt feit, dat niet zoozeer de aviator-zelf als wel de politie schuld heeft gehad aan het ongeluk, omdat zij het opstijgen toeliet op een niet-voldoende-geschikt terrein, en omdat hare maatregelen van orde niet goed gekozen waren. Welnu, had hetzelfde ongeluk dientengevolge getroffen een of ander onbekend Parijzenaar, niemand zou zich daarover verder 't hoofd gebroken hebben, 't feit ware vermeld eventjes als 'n ‘betreurenswaardig’ iets, - en daarmee uit. Want immers, de fransche prefect van politie is een ‘hooge meneer’ dien niemand zoo heel goed aandurft. Nu echter zijn van zijn nonchalance twee nog veel hoogergeplaatste meneeren dan hijzelf het slachtoffer geworden, en nu, eindelijk, wordt er luide geklaagd, wil men het bewuste terrein onbruikbaar verklaren, zal er een interpellatie in de Kamer plaats hebben, is de officier van justitie met nauwkeurige onderzoekingen begonnen, - in een woord, nu wordt er iets gedaan.
En precies hetzelfde geldt voor alle landen. - Denkt gij b.v. dat er bij ons iets zal gebeuren, wezenlijk gebeuren, om het te snelle rijden van auto's den kop in te drukken, vóór en aleer een paar hofmeneeren, commissarissen der koningin, burgemeesters, enz. enz. er het leven bij hebben ingeschoten? Pas eens op, als er maar eens eerst zoo'n doode valt ten onzent als nu de minister Berteaux in Frankrijk, dan, maar ook eerst dan, zullen de politie-agenten behoorlijk orders krijgen te zorgen dat de auto's niet snel mogen rijden. Nu draaien zij integendeel het hoofd af, als er zoo'n grootheid onhebbelijk voorbijvliegt. Dat heb ik zelf gezien voor mijn eigen oogen, meer dan eenmaal;... terwijl daarentegen een arme appeljood met een kar bekeurd wordt, als hij op 'n verboden plaats rijdt, wordt een auto-bezitter, die in de Veenestraat precies 't zelfde doet, met groote strijkages beduid dat hij 't Kettingstraatje heeft te nemen. Den agenten neem ik dat niet kwalijk. Die-ook hebben nu eenmaal te leven van hun betrekking. Wel echter hun superieuren vind ik verachtelijk. Die namelijk laten zulke onrechtvaardigheden toe, omdat zij graag lintjes en baantjes willen deelachtig worden van de rijke voorname autobezitters. (Want, arme menschen hebben geen auto's; daarin zit 'm de heele questie). Wie anders dan alleen ik, onder de ‘vrije onafhankelijke’ pers, heeft het durven opnemen voor dat arme op de Rozengracht in Amsterdam door een auto overreden jongetje uit het volk (zie Lelie van 26 April j.l.). Niemand, nietwaar? 't Gold immers ook maar 'n volks-kind. Zulke gevallen gebeuren intusschen dagelijks. En niemand die er zich warm over maakt. Eerst als het ministers geldt, en andere machtigen dezer aarde, dan ‘ontroert’ de pers, en jammert en weeklaagt, en vindt plotseling dat
er iets gebeuren moet om het publiek te beschermen. Mij heeft een Haagsche meneer van invloed, een van diegenen, die die politie naar de oogen heeft te zien, omdat hij hun superieur is in zekeren zin, met dezelfde woorden gezegd, dat de groote pret van z'n auto voor hem juist zit in het te snelle rijden. Sinds dien tijd wensch ik dien man (dien ik overigens nauwelijks ken, daar ik hem slechts een paar maal ontmoette) van ganscher harte een ongeluk toe. Want ik ben overtuigd dat de politie, om zijn positie, hem zal laten zijn gang gaan tot schade van anderen. En daarom is het eenige middel tot verbetering dat hijzelf schade lijdt. Dat zal hem ten eerste leeren nadenken, en ten tweede zooveel sensatie maken, denk ik, dat de politie dan, van louter devotie, order krijgt om andere dito onverlaten beter in het oog te houden. ‘Strafe muss sein,’ zegt de duitscher. Zoolang de hoogergeplaatsten dezer aarde van hun macht en positie misbruik maken, om de politie verordeningen te overtreden tot levensgevaar hunner nederige en arme naasten (om van de arme dieren niet eens te spreken), zoolang is het eenige middel tot verbetering dat ons overblijft, dat zij aan eigen lichaam voelen, zoo erg mogelijk voelen wat zij dagelijks aan die van anderen misdrijven, uit louter roekeloosheid en wreedheid.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Nauheim, 23 Mei 1911.