De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betredende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren. Mevr: G. - Mag ik U ditmaal maar eens in de Lelie-zelve antwoorden? Ik mag namelijk op dit oogenblik van den dokter niet meer doen dan het hoognoodige. Ik dank U hartelijk voor Uw lief schrijven, en hoop van harte dat Uw ongesteldheid thans geheel en al voorbij is. Uit Uw schrijven begrijp ik, dat gij voorgoed verhuisd zijt naar buiten? Is dat zoo? En dus reken ik op Uw bezoek bij ons van den zomer. Hartelijk gegroet. Moed. - Ik mag op het meeste van Uw brief niet antwoorden, en om U niet te verraden, en omdat ik dan dingen over mijn eigen herinneringen zou zeggen, die te hatelijk zouden klinken in het openbaar, - 't geen ik niet wil. Maar dit moet mij van het hart: wat gij over Uw familie-ondervindingen schrijft is zoo precies wat ik-zelve ondervond, dat ik er om moest schaterlachen, en tegelijk denken moest: Is het niet diep-treurig dat de menschen zich, zoodra zij bang zijn dat het om hun beurs gaat, van zoo'n minnen kant laten kennen! Als gij eens in den Haag komt, dan moet gij maar eens bij mij komen, dan zullen wij op dat punt veel ondervindingen kunnen uitwisselen. Ik-ook voel voor ‘weelde’. En, is dat niet natuurlijk, als je bent uit een patricische familie, als je bent opgevoed bij mooi tafelgoed, bij een keurige bediening, en een deftige omgeving! Echter 't is mij precies zóó gegaan als U, zoodra je arm bent geworden, al is het ook geheel buiten je eigen schuld, dan is het minste nog goed genoeg voor je in de oogen der rijkste familieleden juist, en ik heb familieleden, die 't, geloof ik, het liefst zouden zien dat ik | |
[pagina 784]
| |
heelemaal geen tafelgoed meer gebruikte, en met m'n vingers at. Dat zouden ze ‘eenvoudig’ vinden. Ik kan vrij spreken, omdat ik goddank geen hunner noodig heb, omdat ik mijn leven heb ingericht, zooals ik verkies, en niet zooals zij 't, in hun allergenadigste grootheid, zouden gewild hebben. Enfin basta. Gij, die al die zorgen op Uw schouders hebt, zijt er heel wat erger aan toe. Maar gij zult er wel komen, daaraan twijfel ik niet. Die prachtige raden, die men U gaf, die vind ik ook zoo kostelijk!! O, ik ken die allemaal! - Ik zal die artikelen, die gij vertaalt, stellig zeer goed kunnen plaatsen; nog voor ik Uw eigen voorstel dienaangaande las dacht ik zelve reeds: Dat zou net iets zijn voor de Lelie. Dus, zendt het. Het gedichtje ook nam ik aan. Om dat bezoek, dat gij ontvingt, moest ik óók lachen, natuurlijk geschiedt alles om het mooie gezicht! Dat is immers ook rein-menschelijk. Op dat punt heb ik, zelve zoo orthodox opgevoed, zoo véél gezien, en bijgewoond. Gij begrijpt mij? Maar ik ben blij voor U dat gij er iets aan hebt. Als iemand méént wat hij gelooft, dan komt het er m.i. niet op aan of men zelf is van 'n andere richting, want dan kan men toch véél aan elkaar hebben.
Cenina. - Dank voor Uw brief! Ja, ik ben sinds een week hier in Bad-Nauheim, en, gelijk gij ziet onder Varia, ook naar mijn zin onder dak. Toen ik hier twee jaar geleden was had ik deze villa reeds gezien. Ik heb altijd, overal waar ik heen reisde, zelf onderzocht vóór ik huurde, alvorens te besluiten, en dientengevolge ben ik ook overal naar mijn zin terecht gekomen. Slechts eenmaal, voorverleden jaar, in Nice, liet ik mij noodlottigerwijze verleiden, door een van daar uit gedaan aanbod, van iemand, door hem een woning voor mij te laten huren, met het gevolg dat ik schandelijk bedrogen bleek te zijn in alle opzichten, en dan ook de gelofte heb gedaan nooit weer af te wijken van mijn stelregel: uit eigen oogen zien éérst. Ja, Benjamin en Frits zijn bij ons. Zij zijn ons met Marie nagereisd na eenige dagen, en zijn goed en wel aangekomen; en zij gedragen zich zoo voorbeeldig zoet, dat het weer een bewijs te meêr is, hoe slim en verstandig honden toch zijn, want, waar zij anders dadelijk blaffen, begrijpen zij nu heel goed dat ze stil moeten zijn, en geven geen geluid als er geklopt of in den gang geloopen wordt. Benjamin heeft zich reeds overal vrienden gemaakt, daar bij iedereen dien hij ziet omvat met zijn lekkere dikke beentjes. Fritsje houdt zich daarentegen altijd gedistingueerd op een afstand van het overig menschdom. - Ik-ook houd véél van de Zwitsersche natuur, maar niet van de Zwitsers, die zijn mij te koel en te hebzuchtig. Genève is mij bepaald onsympathiek; misschien wel omdat ik altijd aan Calvijn moet denken als ik daar ben. Het oude Genève is afschuwelijk vuil, en de rest is te zonnig. 't Meer is natuurlijk prachtig, maar toch prefereer ik vele andere meren in Zwitserland, b.v. 't Vierwaldstätter meer. Ik kan begrijpen dat gij op reis op die gezellige manier veel hebt genoten, maar als ik U was zou ik met zulke kennismakingen, als de door U beschrevene, heel voorzichtig zijn. Er zijn voorbeelden te over van misbruik van vertrouwen, waar het gefortuneerde meisjes als gij geldt. Vooral raad ik U aan nooit te gebruiken wat men U presenteert, b.v. eau de cologne, of versnaperingen. Verdoovende middeltjes zitten heel dikwijls daarin, en menigeen is op die manier beroofd of vermoord, of nog vreeselijker behandeld. Over het algemeen lijkt gij mij een beetje onervaren want ‘gaan roeien uit pure baldadigheid’ is ook al weer iets dat U héél slecht zou kunnen bekomen. De Zwitsersche meren zijn gevaarlijk als er ineens wind opsteekt. En dan, denk nu eens aan de hevige ziekte die gij zoo pas achter den rug hebt. Ja, de meeren kunnen bij regen iets héél droefgeestigs hebben. Ik heb nooit iets zoo vijandelijk-sombers gezien als het meer toen ik in Pallanza was, en wij naar Isola Bella gingen. Er stak toen ineens een storm op, op onzen terugweg, en het was alsof de bergen op ons zouden vallen, zoo dreigend-zwart werden zij ineens. - Met U geloof ik dat het Calvinistische systeem bij ons, van in de kerk met elken uiterlijken vorm te breken, alle godsdienstige gevoel doet ‘bevriezen’, zooals gij terecht zegt. En ook vind ik dat het van binnen uitkomen van je godsdienstige stemming (die leer heb ik-ook altijd gehoord) geenszins uitsluit dat men iets zoo heiligs als God knielend nadert. Integendeel. - Ja, wat gij omtrent Ellen schrijft over: Om de Eere Gods is wèl waar. Men neemt het een vrouw kwalijk als zij laat merken dat zij houdt van iemand. Dat zal wel nooit veranderen, ten minste in onze noordelijke landen; want in het zuiden, onder de latijnsche rassen, neemt men een vrouw hartstocht en temperament veel minder kwalijk. Ik voor mij vind dat men voor alles zich zelf moet durven zijn. Maar hoe weinige vrouwen zijn persoonlijkheden! Wat nu Uw manuscripten betreft, lieve Cenina, Uw poëzie is lief-gedachte gelegenheidspoëzie, maar meer niet; aan de maat ontbreekt hier en daar wel eens wat, en de inhoud is duizendmaal gezegd op dezelfde manier. Uw proza is veel beter, de stijl is vlot, vlug, levendig, boeit; maar er is geen inhoud in, geen kern. Daarom kan ik dit stukje niet plaatsen. Ik zou U raden: schrijf eens een reisbrief. Naar Uw stijl te oordeelen denk ik dat die U heel goed zal gelukken. Moet ik dit vernietigen? Er is geen porto bij tot terugzending. Vriendelijk gegroet.
Iemand wiens naam ik niet kon lezen zond mij een vriendelijke briefkaart (brievenbesteller) uit Rotterdam. Ik las er uit ‘Hollandicus’, maar ik ben niet zeker wie de afzender is, en verzoek hem of haar dus mij zijn naam te willen herhalen, terwijl ik intusschen zeer dank voor den inhoud.Ga naar voetnoot*)
Dixi. - Anonyme brieven beantwoord ik nooit, van welken aard ook de inhoud zij. Waarom noemt gij den Uwen niet, opdat ik U kan beantwoorden? Ik verlang den naam niet voor publicatie in de Lelie, maar als een bewijs van goede trouw tegenover mijzelve. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |