hult zich in het gele gewaad en wordt in de orde opgenomen. Zooals het toetreden in de orde geheel vrijwillig is, zoo is ook het blijven in de orde niet verplichtend. Ten allen tijde kan men de orde weer verlaten en het wordt de monniken niet kwalijk genomen, wanneer hun de plichten, die zij op zich hebben genomen te zwaar worden. Velen zijn er die tijdelijk monnik zijn geweest. In vele opzichten heeft dit vrijwillig-verlaten-kunnen zijn goede zijde. Gemakkelijk is het toetreden, gemakkelijk ook het beloven om de beloften te volbrengen, maar moeilijker is het ze te houden, bij menschen wier hartstochten zoo licht opbruischen.
De overige plichten van den monnik zijn weinige, hij mag zich anders niet steken dan in het monnikengewaad en mag zonder tegenwoordigheid van anderen met geen vrouwen spreken. Elken morgen als de zon opkomt moet hij het klooster verlaten en met zijn bedelnap in zijn hand het voedsel aan de deuren der huizen voor den dag ophalen. Met langzamen tred schrijdt de monnik voort met terneergeslagen blik. Bij iedere deur houdt hij stil, ieder maakt plaats voor hem, en nergens waar hij zijn nap ophoudt om de gave te ontvangen, wordt hij van de hand gewezen. De een geeft een handvol gekookte rijst, de andere vruchten of iets van dien aard. Niemand is zóó arm of hij kan allicht een handjevol rijst missen. De behoeften der monniken zijn trouwens gering. Geld mag hij niet aannemen, omdat hij geen geld mag aanraken. En als hij zijn rondte heeft afgelegd gaat hij op even statige langzame wijze weer naar het klooster terug. Niet altijd, wordt het voedsel dat door hem is opgehaald, genuttigd. In groote steden zorgen rijke lieden dikwijls voor hun onderhoud door dagelijks eenige warme spijzen voor hen te bereiden doch dan zijn er altijd wel arme lieden, voor wien de spijzen zeer welkom zijn. En zoo die er niet mochten wezen, zijn er nog altijd de vogels en andere dieren. Doch, of worden de monniken ook van een geregelden maaltijd voorzien door welgestelde menschen, toch mogen zij nimmer, als zij niet ziek zijn, de gewone morgenronde verzuimen.
Het is niet alleen een formaliteit, maar het is een verplichting die noodig wordt geacht om de ziel tot nederigheid te stemmen. Zoo gemakkelijk zou er misbruik kunnen insluipen vooral in grootere plaatsen, en ten slotte zou de monnik er toe kunnen komen zich te schamen, iets wat in tegenspraak zou komen met zijn roeping.
Voor den gever heeft het dit voordeel dat hem een goede gelegenheid wordt geboden, om iets te kunnen geven - want zelfs de armste geeft iets - wat hem weer iets verder brengt op den weg naar het einddoel, en wat zijn welzijn kan bevorderen in een volgende geboorte. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de hoegrootheid der giften.
Overal treft men kloosters aan omringd van boomen en bloeiende heesters, want het is een gebod om in de schaduw der boomen te wonen, en de monniken houden hieraan vast. Ofschoon niet alle zijn er toch zeer schoone gebouwen onder, gemaakt van het fijnste djattihout, doch in kleine dorpen, waar de bevolking armoedig is, bestaan zij dikwijls eenvoudig uit bamboes en verdord gras.
De grond rondom het klooster wordt zorgvuldig rein gehouden en geveegd en is heilig. Geen levend wezen mag daar gedood worden en levert vaak een toevlucht op voor hen die zich overigens niet veilig wanen. De monniken zijn altijd gastvrij en spreken gaarne met den vreemdeling. De bevolking betoont veel eerbied voor hunne monniken en geen wonder daar zij zich van de beste zijde laten kennen.
Misbruiken sluipen niet zoo gemakkelijk in, ten eerste omdat het den monniken geheel vrij staat, de monnikspij af te leggen, wanneer zij denken dat zij zich niet aan de eens gegeven beloften kunnen houden, ten tweede, omdat zoo een monnik zich te buiten mocht gaan en dat op een wijze dat het zichtbaar is, zij de achting en eerbied van de bevolking verliezen en zij in hun bestaan afhankelijk daarvan zijn. Een monnik die zich niet zou kunnen houden aan het leven van kuischheid zou geen gaven in zijn nap kunnen verzamelen en zou het dorp worden uitgejaagd. Wanneer hij in verdenking is, dat hij iets gedaan heeft tegen de geloften, moet hij zich verantwoorden voor een geestelijke raad.
In Burma is ook het onderwijs vooral op kleine plaatsen geheel in handen van de monniken. Zonder monnik te zijn in een dorp is zonder onderwijs te zijn. Wel is het geen verplichting dat hij onderwijs geeft, zijn plicht is alleen zich aftezonderen en een rein leven te leiden, doch hij neemt die taak vrijwillig op zich. Het woord klooster en school is in het Burmaansche hetzelfde. Heel hoog staat dat onderwijs