| |
| |
Hoofdartikel
Spirit(ual)isme.
De tijden zijn wel veranderd. Was vroeger een zekeren moed noodig om zich aanhanger te noemen van het Spirit(ual)isme, - dit nauwelijks een 15 jaren geleden - thans legt men onomwonden getuigenis daarvan af. Stelde men zich vroeger aan beleedigenden twijfel bloot, omtrent zijne ontwikkeling of zijn beschavingspeil, wanneer men zeide te gelooven aan geesten en aan spoken; tegenstanders begrijpen thans dat men deze dingen niet kan bestrijden met eenvoudig den schouder op te halen, met een zinspeling op bijgeloof; dat men moet geven betoog voor betoog; tegen elkander stellen feiten tegenover feiten. Voor- en tegenstanders staan thans au pair; men staat niet hooger, eenvoudig omdat men tegenstander is.
Mevrouw J. van Rees-van Nauta Lemke, wier hooggestemde artikelen stellig veler aandacht getrokken hebben, heeft een en ander medegedeeld over Spirit(ual)isme. Voor haar
| |
| |
is het een geloof op wetenschap gegrond, een geloof dat haar in leed troost heeft gebracht, in twijfelmoedigheid licht heeft ontstoken, en al bedoelt zij geen propaganda, hare rust, hare vredigheid zoude zij gaarne anderen gunnen. Zij geeft zich als een spiegel, waarin anderen zich zouden spiegelen. Wij hebben in Mevrouw van Rees ongetwijfeld eene vrouw, bij wie Christus-leer niet op een rotsbodem is gevallen. De vraag mag echter gesteld worden: is het door en tengevolge of buiten en ondanks het Spirit(ual)isme, dat zij geworden is, wat zij is? Meent zij werkelijk dat Spirit(ual)isme, ik zeg niet: haar een geloof is op wetenschap gegrond; maar een geloof is op wetenschap gegrond; met andere woorden, dat in Spirit(ual)isme geloof en wetenschap nu hand aan hand zouden gaan? Zoo ja, dan schept zij zich een illusie. Eerder mag dus verondersteld worden dat het Spirit(ual)isme haar een geloof is, op haar weten opgebouwd. Is dit zoo, dan is mijne meening - uitgesproken met al de achting, die ik haar toedraag - dat zij zich bevindt in een periode van geestelijke evolutie.
Daar is altijd iets wreeds in om zijn evenmensch een illusie te ontnemen; vooral wanneer het geldt zijn geloof: kan het een reden zijn om elke dwaling te bestendigen? Leert de geschiedenis niet dat de weg naar waarheid gaat over prijsgegeven begrippen, verlaten leerstellingen; en zal de waarheid, ‘das Ding an Sich’, nooit bereikt worden; is de glans die van haar uitgaat, niet des te schooner des te nader men haar nabij komt; schooner dan alle verloren illusies te zamen? Wij gelooven niet meer aan Hades en Elizeesche velden, zijn niet meer polygamisten, bidden niet meer zon en maan aan; zijn wij armer geworden? Integendeel, rijker; wij hebben geëvolueerd, overzien nu ruimer horizonten dan onze vaderen in het grijze verleden.
Welnu, Mevrouw van Rees-van Nauta Lemke, ook u zijt evolueerende. Nog meer, er zal een tijd komen dat u ook deze phase van evolutie zult te boven zijn, dat u zult begrijpen, dat uw weten niet is de wetenschap; wetenschap hier niet bedoeld als het weten en kunnen van zeer geleerde heeren, maar als de som, het geheel der ervaringen bij het Spirit(ual)isme opgedaan, ook door anderen. Wetenschap kan zich ook op zeer beperkt gebied bewegen.
Hoe ik dit zoo weet? Wel omdat ik dit alles heb medegemaakt en doorleefd; omdat ik ook geëvolueerd heb. Mijne evolutie duurde ± 30 jaren; misschien dat de uwe in korteren tijd zal zijn afgeloopen; als u deze regelen hebt gelezen.
De lezer gedooge nu, dat ik mij zelven op den voorgrond schuif; niet omdat mijne ‘wenigkeit’ een beschrijving waard is; ach neen! maar om aan een concreet geval te toonen hoe spirit(ual)istische overtuiging bij een persoon kan ontstaan en weder verdwijnen.
Ik ben geboren en getogen in Indië, dies was ik mystisch aangelegd. Het moge vreemd klinken, toch is het waar. God spreekt tusschen de keerkringen een andere taal dan daar boven of daar beneden. De zon brandt, bakt en roostert er den armen mensch; maar de maan straalt daar met liefdegloed, dringt door in het menschenhart en wekt er weemoed op naar verloren onzegbare dingen. De sterren aan den hemel zijn er niet gouden lichten, het zijn diamanten, smaragden, robijnen, saphirs flikkerende en flonkerende tegen een achtergrond van azuur als tegen een achtergrond van hoop. De wind zweept en zwiept er niet als in het noorden, het streelt en het ruischt u tegen als een boodschap van zaliger gewesten. Als de avond er haar sluier heeft neergelaten; dan vangt eerst recht het bovenaardsche leven aan; feeën, nixen, kaboutertjes (alles daar anders genoemd) worden wakker; spoken, geesten verrijzen uit hun graf; wee den ongelukkige die hen tegenkomt! Men moet in heete en koude gewesten hebben geleefd om te begrijpen, dat slechts daar godsdiensten konden ontstaan, hier slechts secten.
Ik was dan mystisch aangelegd, ik wilde zelfs dominé worden; de opleiding daartoe lag buiten mijn bereik. Als elke christelijke jongen genoot ik catechisatie, moest minstens éénmaal in de 14 dagen naar de kerk, en deed ter behoorlijker tijd mijn belijdenis. Toen kwamen jaren dat ik bij volle teugen het leven indronk. Ik was jong, gezond en sterk, had weinig zorgen. Doch toen reeds, in dien levenszwijmel, getuigende dat mystiek in mijn gemoed niet dood was, welden in mij op vragen, als: wat is de mensch, van waar komt hij, waarheen gaat hij, wat is het doel zijns bestaans; wat is God, wie is God, wat is God? Wat is er van aan van zijne oneindige liefde, zijne oneindige wijsheid, zijne oneindige rechtvaardigheid, zijn almacht, zijne volmaaktheid; een en ander zooals mij op
| |
| |
catechisatie was voorgehouden? Waarom zooveel ongelijkheid onder de menschen; hier zoo volop levensvreugde, voorspoed, geluk; daar zooveel leed, smart, tegenspoed, worsteling? Mijn catechisatieboeken sloeg ik er op na, het gaf geen antwoord; ook de bijbel zweeg.
Door welk toeval weet ik niet meer; ik kreeg kennis aan de boeken van Allan Kardec. Ik heb ze alle, niet gelezen, neen ze verzwolgen, ingezogen; ook nog andere boeken, een kast vol, onder anderen een dik boek mediamiek geschreven door ‘l'Esprit de la Vérité’, door dien geest der waarheid, die, volgens den Bijbel, na Jesus zoude leeraren. De volheid der tijden was daarvoor al aangebroken. Ik vond vrede in mij zelven, genoot zielerust, doorzag alle mysteriën op deez' ondermaansche, wist de oplossing van alle levensraadselen en de Bijbel had geen duistere plaatsen meer voor mij. Kortom het was of ik ooggetuige was geweest van de schepping, oorgetuige bij alle raadslagen van de ordinantiën Gods. Ik gevoelde mij precies als nu Mevr. van Rees-van Nauta Lemke.
Niettemin aan mijne overtuiging kleefde één gebrek. Zij was niet voltooid; niet afgebouwd. Voor zoover zij stond op internen grondslag, op leeringen verkondigd door geesten aan Allan Kardec, was zij geheel afgewerkt; het gedeelte dat opgemetseld zou worden op externen grondslag, op de bewijzen van het bestaan van geesten; dat van buiten het voltooide moest schragen, schoren en bijeenhouden; het kon maar niet verrijzen; zulks tot op den huidigen dag niet. En zoo brokkelde af steen bij steen, het gebouw van mijne spiritistische geloofsovertuiging, en is thans een puinhoop. Borger snikte in der tijd:
En thans ik kan mijn haren tellen
Maar wie telt mijner tranen tal?
ik zou in den zelfden trant kunnen huilen:
En thans ik kan mijn haren tellen
Maar wie telt mijn verloren uren
Verspild aan geesten, die ik zocht?
| |
II.
Het Spirit(ual)isme is thans zulk gewoon goed, dat woorden als medium, seance, tafeldans, medianiek schrift, manifestatie, materialisatie, contrôle en dergelijke zoowat door een ieder begrepen worden. Ik behoef ze dus niet te verklaren.
Hoeveel seances heb ik niet bijgewoond, hoeveel mediums nageloopen, hoeveel uren daarmede zoek gemaakt! Want zoo 'n seance vordert tijd, veel tijd, te meer, te onvruchtbaarder zij verloopt. Bij tafeldans leek de tafel soms onwillig; altijd vergiste het zich in de spelling; dan moest het gansche alphabet van voren af aan opgezegd worden, tot een woord werd verkregen zonder beteekenis. Nu eens deed het niets liever dan schommelen; dan weder had het plezier zich te balanceeren op een poot. Was het een schrijvend medium, dan werd gekrast vellen vol, een gansch boek papier om te eindigen als het mooi was, met een zinsnede neergeschreven zonder inhoud. Altijd heette het, dat de contrôle afwezig, of wel door een minvertrouwbaren geest vervangen was. Werd een materialisatie of een physieke manifestatie verwacht, dan was het resultaat steeds nihil of de seance verliep in de gewone tafeldans of mediamieke schrijverij.
In den eersten tijd, dat ik met deze dingen kennis maakte, in den tijd dat ik pas de school van Allan Kardec doorloopen had; ja, toen meende ik telkens te staan voor de poorten van het hiernamaals. Sedert luwden mijne heilige gewaarwordingen en mijne gespannen verwachting voor de dingen die komen zouden, maakte plaats voor twijfel of er wel iets van beteekenis zou gebeuren.
Als van zelf sprak, werd ik in een kring van adepten opgenomen en, natuurlijk, dat ik er verhalen hoorde, bij welke een gewoon sterveling de haren zouden hebben te berge gerezen. In dien tijd was, bij avonduur, het geringste geritsel in staat mijne zenuwen tot het uiterste te spannen. Ik was van zulk deeg, dat men zelfs in mij mediamieken aanleg ontdekte, speciaal voor pianomuziek. Men ried mij aan dien te ontwikkelen. Deels om te weten wat die medium-miciteit in den grond der zaak was, deels gedreven door den wensch om mij zelf onmiddelijk in gemeenschap te stellen met de andere wereld, volgde ik den gegeven raad op en begon de in mij ontdekte gaven op te kweeken. Ik kreeg mij zelven zoover, dat de zenuwen mijner armen en vingers, als het ware in labiel evenwicht verkeerden. Mijne vingers, zoowel voor de piano als met een potlood ageerden met verwonderlijke snelheid op den minsten stroom mijner gedachten. Maar wonderlijk, dacht ik niets, zij deden niets. Toen heb ik gewacht op ingevingen. Ik had tot den jongsten dag kunnen wachten en slechts bereikt hebben, dat ik mijn stuur over mijne armen en vingers kwijt raakte en wellicht
| |
| |
mijn geheel zenuwgestel in desorganisatie bracht. Ik staakte dus mijne zelfopvoeding tot medium; had echter bij het experiment op mij zelf dit begrip als winst behaald, dat geen medium iets kan geven, dat buiten het bereik van zijn brein ligt. Veel dat in seances mij was tegengevallen, was mij daardoor duidelijk geworden; maar ook mijn geloof helde daarbij bedenkelijk naar ongeloof over.
Daar kwam de mare dat Sheppard het phenomenale muzikale medium zou verschijnen. Het lang gezochte licht zou mij dan toch beschijnen. Aan zijn optreden waren eigenaardige bezwaren verbonden, zoo, dat, wilde ik dezen princeps inter pares hooren, ik mijne woning hem voor eene openbare uitvoering ter beschikking moest stellen. Aldus geschiedde. Sheppard kwam vergezeld van zijn Secretaris en op den vastgestelden avond postte deze zich voor mijn deur en hief van elken binnentredende een entrée van f 5. -. Er waren er wel 30, en daaronder, zulken die het op hun vleesch en boter moesten uitzuinigen. Die armen hadden diep in den zak getast om deze openbaring van de overzijde te mogen opvangen
De seance begon. Even te voren was gezegd dat door Sheppard zich in den regel manifesteerden, Chopin (piano), Lablache (bas) en Madlle Albani (sopraan), ieder bij hun leven van wereld-faam. Sheppard zette zich voor den vleugel neder; de lichten werden uitgedraaid en een doodsche stilte van eenige lange minuten volgde. Chopin werd aangekondigd en een poosje daarna, daar klonken de eerste toonen; zacht, melodieus, alsof de toetsen gestreeld werden. Het was werkelijk ontroerend. Maar de toonen volgden sneller op elkander, de accoorden werden voller, de aanslag werd forscher en forscher tot het ten laatste overging in een gebeuk en gebonk alsof een machine werkte met alle kranen en kleppen open. De piano rammelde en ratelde met steeds overgehaalde piano-forte pedaal alsof het straks uit elkaar zou vliegen. Het was niet de edele en subtiel fijne Chopin die zich manifesteerde; het was een razende daemon die zich er toe gezet had mijn arm instrument in elkander te rameien. Oef! toen het slot accoord donderde! Chopin was sedert zijn begrafenis er niet op vooruitgegaan.
Hoe het programma verliep, herinner ik mij niet meer. Lablache zong, Albani zong, Chopin accompagneerde steeds en was minder woest. De zang werd voortgebracht ook door Sheppard zelf; zoodat zijn eigen stemorgaan nu eens een zware bas, dan weder een hooge sopraan te voorschijn bracht. Het glanspunt van den avond was het gezamenlijk optreden van Chopin, Lablache en Albani, een trio dus. De muziek bewoog zich uitsluitend op religieus gebied, behalve de soli van Chopin, die meer aan een rhapsodie herinnerden. Zoowel de bas als de sopraan bepaalden zich tot het uitgalmen van langgerekte toonen. Albani had de coloratuur in den Hemel ganschelijk afgelegd. Gemeten naar aardschen maatstaf stond die muziek uit hoogere sferen, nog al laag bij den grond. Toen het afgeloopen was, zag ik de aanwezigen er op aan of het gehoorde hen wel had voldaan. Daar werd niet veel gesproken, men haastte zich weg, maar er waren er toch die beweerden Lablache en Albani te zamen gelijktijdig te hebben hooren zingen. Sheppard zou dus bij dien glanstrio 2 stemmen behalve om en om ook terzelfdertijd, hebben voortgebracht.
Sheppard en zijn Secretaris waren als gasten opgenomen, bij een mijner vrienden. Begrijpelijk dat ik dezen vaker dan anders bezocht, waardoor ik Sheppard meer dan eens te hooren kreeg. Op een avond dat ik weder kwam, betuigde mijn vriend zijn spijt dat ik den vorigen avond weggebleven was. Er was een uitgelezen gezelschap bijeen geweest en Sheppard had het oogenblik gunstig geacht om een zijner wonderbaarlijkste prestaties te vertoonen. Aldus: het gezelschap met den Secretaris incluis moest zich in een kring scharen, zittende op stoelen, de hand van den eene in de hand van den andere. Op de piano werd een 4-snarige lier gelegd. De lichten werden uitgedraaid en Sheppard zette zich voor de piano. Toen deze speelde met beide handen, tokkelde de lier mede en al tokkelend richtte zij zich op, op de piano, verhief zich in de lucht en doorkruiste de kamer, in de breedte, lengte en hoogte. Zelfs verwijlde zij, al steeds tokkelend, nu eens op den schouder van dezen dan weder op de knie van genen. Verscheidene avonden achtereen bezocht ik weder mijn vriend; er gebeurde niets. Een avond sloeg ik over, en waarlijk daar werd weder hetzelfde lierenspel gegeven. Twee dagen later waren de gasten vertrokken.
Mijn Spirit(ual)istisch geloof was er niet op vooruitgegaan; het feit echter dat een en dezelfde man, een bas- en een sopraan stem
| |
| |
had voortgebracht, was mij toch een teeken dat hier hoogere machten hadden ingegrepen. Wel was de gehoorde muziek niet van bovenaardsche schoonheid geweest; maar mijn critiek hieromtrent was ondervangen door de opmerking, dat geesten, moetende werken, met aardsche werktuigen, - waartoe ook een medium behoort - zich nooit tenvolle konden ontplooien; nooit wat des geestes is, rein vermochten weer te geven.
Maanden waren voorbijgegaan, toen ik toevallig iemand hoorde vertellen, dat hij jaren geleden in een kermistent een merkwaardigheid had bijgewoond; n.l. een man die afwisselend zong met diep basgeluid en met hooge vrouwenstem. Hij was door de eigenaardigheid van zijn stemorgaan, dat alleen toeliet langgerekte toonen uit te brengen, slechts in staat zwaarmoedige liederen ten gehoore te brengen. Weg was de plank waarop mijn Spirit(ual)istisch geloof drijvende was gehouden; zij zonk. Daartoe had ook bijgedragen mijne overtuiging dat Sheppard niet een leek was in muziek, zooals men meende; maar wel degelijk een vakkundige; eene overtuiging door mij gekregen tengevolge van op- en aanmerkingen door Sheppard op mijn pianospel gemaakt, die te zeer van vakkennis getuigden voor een leek.
Thans beschouw ik Sheppard als - laten we het zacht uitdrukken - als een illusionist, phantâmagorist, simulacrist, hypocritist; een Engelschman zou zeggen een ‘practical joker’. Ik zie in hem een piano-virtuoos die den steilen Parnasus bestijgende, halverwege bleef steken, en inplaats den moeielijken klim te vervolgen, de voorkeur gaf het meer horizontale pad van muziekale medium te betreden. Daar was geen concurrentie te duchten, daar konden zijne tweestemmigheid en zijne gave van improvisatie hem onschatbare diensten bewijzen. - Improvisatie voor de piano komt meer voor, nu eens gepaard met groot, dan weder met middelmatig talent. - Vielen dan soms zijne muziekale prestaties tegen, welnu, zou hij het kunnen helpen als Chopin, Lablache en Albani minder gedisponeerd waren, of als zijn controle in verzuim was, en mindere grootheden tot hem toeliet? Zeer goed mogelijk ook, dat hij door dezelfde experimenten op zich zelven als de mijne op mij zelven; maar meer toegerust met muziekale capaciteiten dan ik destijds, tot de meening kwam, dat hij werkelijk een uitverkorene was. Dat hij een neurasthenicus was, lag duidelijk op zijn gezicht te lezen. Of hij ooit zal ontmaskerd worden, in dien zin n.l. als geschiedde met de Gebrs. Davenport, en onlangs met de groote Eusapia Paladino, van spiritistische wereldfaam en verscheidene anderen? het valt te betwijfelen. Zijn speciaal gebied ligt buiten het grijpbare; hij onthoudt zich wijselijk van geestelijk-physische manifestatiën, tenzij bij hooge uitzondering en bij absolute zekerheid, dat hij geen argwaan tegenover zich heeft.
Ik heb eenigzins lang bij dezen Sheppard stil gestaan, omdat hij nog altijd een der levende grondzuilen is van het Spirit(ual)isme omdat men hem beschouwt als een dier trechters, door welke de waarheid van het Spirit(ual)isme tot de menschheid toestroomt. Een jaar geleden nog werd zijne komst als een heil aanbrengende gebeurtenis te Haarlem tegemoet gezien. Van zijne seances daar heb ik echter niets vernomen.
| |
III.
Wij zullen thans het eigenlijke Spirit(ual)isme meer van nabij beschouwen. In navolging van geloovigen, is in het voorafgaande met de schrijfwijze: ‘Spirit(ual)isme’ uitgedrukt dat Spiritisme en Spiritualisme, woorden van dezelfde beteekenis en den zelfden inhoud zijn, slechts euphonisch van elkander verschillend. Van dien kant wenscht men niets liever - het wordt in schrift en in woord verkondigd - dan de voorstelling ingang te doen vinden, alsof één beschouwing van het hiernamaals mogelijk is, alsof de menschenziel, éénmaal de doodgrens overgetrokken, slechts ééne waarheid te aanschouwen krijgt; nml. de waarheid van den schrijver of van den woordvoerder.
Nu zijn Spiritist en Spiritualist volstrekt geen synoniemen; het zijn woorden met geheel verschillende inhouden, ofschoon taalkundig op den zelfden wortel rustende. Spiritisme en Spiritualisme zijn twee secten, die wel den zelfden stam hebben, nml. het geloof aan geesten; maar overigens elkander met den zelfden ferveur verketteren als eertijds Katholieken en Protestanten. Een Spiritist gelooft aan Reincarnatie, de Spiritualist acht dit godslastering. Spiritisten beroepen zich op hetgeen door geesten is verkondigd. Dito, dito de Spiritualist. Een Spiritist haalt mededeelingen aan van afgestorvenen omtrent hunne vroegere incarnaties; een Spiritualist vertelt wat geesten om zich heen zien en zelf hebben ervaren nml. dat gestorven kin- | |
| |
deren in den hemel verder groeien, ter schole gaan, en tot vollen wasdom komen.
De Spiritist steunt zich op den bijbel; dito, dito de Spiritualist. Leerrijk omtrent de getuigenissen van geesten is ook dat de eene zegt dat het katholieke geloof is een heidendom; de andere dat het katholieke geloof eigenlijk het ware geloof is. In het eerste geval is het een Roomsche, in het tweede geval een Protestant die spreekt; in beide gevallen getuigende dat zij tot die veranderde overtuiging zijn gekomen, nadat hen in den hemel de schellen van de oogen waren gevallen; alzoo dat zij tegenover de waarheid van aangezicht tot aangezicht hadden gestaan.
De Spiritisten zeggen de geesten zijn sekseloos; in den hemel wordt niet ten huwelijk genomen, noch ten huwelijk gegeven. Wel wis en degelijk trouwen zij, zegt de Spiritualist, en wel als zij den huwbaren leeftijd hebben bereikt en hun zielsgenoot hebben gevonden. Van zoo'n geesten-huwelijk is eene beschrijving te vinden in een der recente nummers van de Review of Reviews van den bekenden (en terecht hooggeschatten) William Stead. - Terloops zij gezegd dat deze William Stead in London een informatiebureau ‘The Julia Office’, voor geesten heeft opgericht, waar men inlichtingen kan bekomen omtrent het wel en wee van zijne overledene kennissen, vrienden en geliefden. - Die beschrijving komt in het kort hierop neder: Het was ergens in Amerika. Daar waren twee gezinnen, bij het eene was een zoon, bij het andere een dochter in de prilste jeugd gestorven. Zij werden opgekweekt en opgevoed in den hemel, en tot den huwbaren leeftijd gekomen, hadden zij elkander gevonden en zouden elkander trouwen. Dag en uur der huwelijkssluiting werden den wederzijdschen ouders gemeld. Deze bestelden in een hotel een feestmaal en schreven daartoe plechtelijke uitnoodigingen uit. Op den bepaalden dag kwamen de gasten feestelijk, als tot een werkelijke bruiloft aangereden, en men zette zich aan den feestdisch. Twee mediums waren in de feestzaal achter een gordijn verborgen. Op het bepaalde uur verschenen de jonggehuwden van achter dat gordijn en namen de voor hen gereserveerde stoelen in. Na afloop van den disch stonden zij op, groetten en verdwenen achter het zelfde gordijn.
Aan hen die een poos spirit(ual)istische tijdschriften gevolgd hebben, valt niets zoo zeer op dan dat daar gebeurtenissen worden geboekstaafd, zoo vreemd, dat men zou meenen dat de wereld er van beroerd werd. Nochtans zijn zij slechts enkelen ingewijden bekend. Stel u eens voor dat hier ergens in een dorp de torenklok zonder eenige mechanische oorzaak een etmaal achterwaarts liep; het gansche land zou er te hoop loopen, en alle bladen en tijdschriften er vol van zijn, niet waar? Anders is het bij het spirit(ual)isme.
Ergens op Java, lag onder een boom een groote steen, zoo zwaar dat hij door geen 4 man te verwrikken was. Die steen moest om de een of andere reden daar van daan. Met koelies en werktuigen, alles onder opzicht van een Europeaan toog men aan het werk, en gelukte het den steen een eind weegs te verplaatsen. Maar zie, den volgenden morgen lag de steen weder op zijne oude plaats onder den boom. Weder ging men aan het werk, en weder had in den nacht dezelfde geheimzinnige handeling plaats. Ten derdenmale werd dezelfde arbeid verricht, maar nu besloot de Europeaan 's nachts met een geladen geweer bij den steen post te vatten. Om het zich gemakkelijk te maken - hij had uren te vergeefs gewacht - vleide hij zich naast den steen neder en viel in slaap. Toen hij 's ochtends ontwaakte lag hij nog naast den steen: maar hij en de steen op de zelfde plaats onder den boom. Het staat in een recent nummer van een hollandsch spiritistisch blaadje, maar... nergens anders.
Een zonderling woord bij het spirit(ual)isme is het woord ‘controle’. Het dekt niet het begrip, dat het spirit(ual)isme daaraan hecht, en is daarom misleidend, voert op een dwaalspoor, wat niet onbedenkelijk is. In de gewone beteekenis beduidt ‘controle’ een zeker iets (mensch of werktuig), dat zorgt en daardoor zekerheid aanbiedt, dat een uitkomst of een uitwerking zus of zoo uitvalt en niet anders. De controle wijst terug, wat niet door den beugel kan. Conditio sine qua non is, dat men precies weet wie of wat de controle is, waar zij staat, hoe en wat zij doet. Controle sluit in zich de hoogste graad van zekerheid. Bij het spirit(ual)isme is dit anders, daar is een controle eenvoudig een geest, die bij eene seance bijstand verleent; die wel verscheidene plichten heeft te vervullen, onder meer onbetrouwbare geesten weren; maar waarvan men overigens absoluut niets weet, zelfs niet of hij aanwezig of afwezig is. Zoo is het mogelijk dat in twee verschillende seances tegenstrijdige berichten worden ontvangen, dan was de controle van de eene seanse niet zoo goed als van de andere. Werd deze
| |
| |
tegenstrijdigheid opgemerkt in den zelfden kring, maar bij verschillende gelegenheden, dan was de eene keer de controle er wel, de andere keer niet geweest. Strookte een mededeeling niet met een ganbare meening, dan was het alweder met de controle niet in den haak. Kortom ‘controle’ is bij het spirit(ual)isme een woord zonder beteekenis, zonder inhoud.
Op een seance berichtte een geest zijn dood in Indië. Het was een jongen man, een vriend der aanzittenden, die nauwelijks een jaar geleden naar Indië was vertrokken en dien men er gezond en wel waande. Hij vertelde van zijn paard te zijn gevallen en tengevolge daarvan overleden. Nauwelijks noodig de verbazing en ontstentenis van de aanzittenden te vermelden, ook hun angst voor de ouders, wier oogappel hij was. Men keek weken achtereen de familieberichten in de couranten er op na, vroeg terloops vader en moeder hoe hun jongen het maakte, verwachtte dag aan dag bevestiging van het spirit(ual)istische bericht. Goddank, de jongen leeft nog. Goddank ook dat men zoo verstandig was de ouders onkundig te laten. De controle bij die seance had niet gedeugd.
Wat een geest is, is niet zoo met enkele woorden gezegd. Genoeg voor hier zij: dat het is het onsterfelijke deel van een gestorven mensch. Trouwens de vraag is veelzijdiger dan zij wel schijnt: diep in de zaak dringende zou een spiritist een ander antwoord geven dan een spiritualist, een ander dan - dit terloops gezegd - een theosooph, die ook aan de bron der kennis staat. Doch zij allen zijn het hierover eens, dat een geest is toegerust met eigenschappen, die zooal niet goddelijk, dan toch bovennatuurlijk, en stellig en zeker, zeer ver bovenmenschelijk zijn. Welke geweldige kracht zij kunnen ontwikkelen, leert het geval met den steen hierboven. Bovendien bestaat voor hen geen ruimte, bestaan voor hen geen natuurwetten. Zij bewegen zich met de snelheid der gedachten - dat zegt wat - en zijn mitsdien vrijwel alziend. Wat de mensch als hulpmiddel ter oplossing van wiskundige problemen heeft uitgedacht: de 4 en meer dimensionale ruimten, is bij hen niet denkbeeldig, schijn of hypothese, maar tastbare realiteit. Spirit(ual)isten zeggen dat de geesten leven in een wereld van 4 dimensiën; wij aardbewoners kennen er slechts drie: lengte, breedte en hoogte. Hunne onafhankelijkheid van natuurwetten hebben proeven als de volgende aangetoond, genomen. natuurlijk, onder de gunstigste omstandigheden:
Een tweebladige scharnierende boodschapslei, werd, met een griffel er in, toegeklopt en in eene lade gelegd. Een oogenblik daarna hoorde men de griffel krassen. Daarna werd de lade opengeschoven, de lei lag onaangeroerd, maar was van binnen volbeschreven. Een dergelijke proef had plaats met een gecachetteerde enveloppe, waarin een gevouwen briefpapier en een potlood: Cachet ongebroken, papier volbeschreven.
Men legde penseelen, waterverf en een blad teekenpapier bij elkander op een tafel, de lichten werden uitgedraaid, men hoorde schuifelen en ruischelen. Toen het stil werd, stak men de lichten op en zag het papier beschilderd. Zoo'n schilderstukje werd ondergeteekende eens op een lezing vertoond. Het was geteekend door Jan Steen (niemand minder) die onder suggestie werkte van Jacob Ruysdael (niemand minder). Het was een landschap, dat onder de omstandigheden waarop het ontstaan was zeker merkwaardig was; maar als kunstproduct geen f 2.50 waard. Bij dezelfde gelegenheid vertelde de spreker dat hij Chopin had hooren spelen op een gesloten piano, sublieme muziek ten gehoore brengende.
Geesten weten zich te hullen in gewaden waarvan men vrijelijk stukken mag wegknippen zonder dat een draad zichtbaar wordt, de stukken lossen zich echter spoedig op in.... ether. Ether is nml. voor den geest een grondstof, in zich bevattende alle eigenschappen van alle grondstoffen hier op aarde bekend; onverschillig of zij van organischen of anorganischen oorsprong zijn; of zij langs physiek-technologischen of chemisch technologischen weg verkregen zijn. Met ether doen zij (de geesten) wat des Scheppers is. Verder vermogen zij kleine driepootige theetafeltjes de zwaarte te geven van een locomotief, of wel maken zij marmeren tafels specifiek lichter dan de lucht. IJsklompen worden U op een heeten zomerdag door muur of zolder heen, voorgelegd, bloeiende rozen en geraniumstruiken worden U bij felle vorst aangereikt. Kortom de werkelijkheid in de Spirit(ual)istische wereld is grenzenloozer dan de meest ongebreidelde fantasie.
Wat is er nu van aan van deze bovennatuurlijke en bovenmenschelijke krachten? Om deze geestenkrachten in hunne ware proporties te meten is maar weinig noodig. Men belegge daartoe zelf of wel men bezoeke
| |
| |
een seance. Voorwaarde moet zijn dat goochelarij, kunstenmakerij, gekscheerderij geheel buiten spel worde gehouden. Overigens is men niet gehouden aan denzelfden kring of aan hetzelfde medium. De resultaten blijven dezelfde.
1. Men vrage den geest of hij in staat is in de aangrenzende vertrekken te zien en er voorwerpen waar te nemen. Op zijn bevestigend antwoord - een ontkennend zóu trouwens al zeer vreemd klinken - verwijdere zich de proefnemer in een nevenkamer, houde daar een of ander voorwerp in de hand, hoog in de lucht of legge het op de schoorsteen. Vraag den geest, welk voorwerp het is; hij raadt het niet. De zelfde proef kan men in het vertrek, waar de seance herhalen; keere daarbij het gezelschap den rug toe en zorge dat niemand U in de handen zie. De uitkomst zal even deceptief zijn.
2. Men vraagt den geest of hij lezen kan en wel van een blad papier dat op ± 5 pas verwijderd is van de seancetafel. Ook hier zal het antwoord ‘ja’ zijn. Trouwens dit zij eens voor al gezegd; alle vragen betreffende der geesten capabiliteiten worden steeds bevestigend beantwoord. Welnu, op het bevestigend antwoord, zette de proefnemer zich ergens aan een tafel, maar met den rug naar het gezelschap gekeerd, en schrijve op een blad papier, met zoo groot mogelijke letter een of ander woord. De geest zegt het woord niet, ook niet wanneer het papier met de beschreven zijde omhoog, boven het hoofd van het medium en der aanzittenden wordt gehouden. Het lezen van drukschrift gaat even slecht. Daartoe neme men een boek sla dit willekeurig open, en vrage aan den geest, wat er op de openliggende bladzijde staat.
3. De geest kan natuurlijk tellen dingen die niet door het medium of de aanzittenden gezien worden. Men neme nu een doos zonder deksel, hoe grooter hoe beter opdat de proef beslissend uitvalle. Men legge daarin knoopen, pennen of lucifers, geordend of ongeordend, maar zoo, dat de tel in een oogopslag mogelijk zij. Vraag den geest het aantal te noemen: hij blijft U het juiste antwoord schuldig; zelfs wanneer de doos goed omhoog gehouden, boven den seancekring wordt gehouden.
4. Een kaars uitblazen is den geest natuurlijk kinderspel. Men steke nu een kaars aan, en zette die in het vertrek buiten de tocht op eenigen afstand van den seancekring, ergens neer. Men zal aan de vlam niet de minste beweging bespeuren.
Het is niet noodig proeven als bovenstaand, verder aan te geven; ieder kan ze bedenken. Men kan bijv. werken met dobbelsteenen, kaarten, damschijven, kleurenkaarten, een verfdoos, ook met hoorbaar uitgesproken woorden - echter niet hoorbaar voor de seance - om steeds tot dit besluit te komen dat de zintuigen der geesten al even ver rijken als die der menschen, dat hunne capaciteiten en capabiliteiten niet bovenmenschelijk en bovennatuurlijk zijn.
In den regel echter, en ook dit is opmerkelijk, moeten deze proeven gestaakt, of kunnen niet eens ingeleid worden, op de mededeeling van den geest dat hij zich daartoe niet of niet langer leent.
Ik breek thans af. Niet omdat het onderwerp uitgeput is; in de verste verte niet; maar om niet misbruik te maken van gastvrijheid van de Hollandsche Lelie. Voor die gastvrijheid, Geachte Redactrice, breng ik U mijn hartelijken dank.
Apeldoorn.
G.A. RÖMER.
|
|