De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKunsten en Wetenschappen.Eigenaardige medailles.We vinden ze afgebeeld in den October-CatalogusGa naar voetnoot1) van de firma Schulman. Eerst op het huwelijk van Maximiliaan van Oostenrijk met Maria van Bourgondië in 1479. De 19-jarige bruidegom ziet er zoo typisch dom uit, met den langen afhangenden haardos, als van een meisje, terwijl een lauwerkrans zijn schedel omlijst. Zijn bruid schijnt een jaartje ouder (misschien 20.) Dom was Maximiliaan in geen geval, maar zinnelijk, (maar even 14 natuurlijke kinderen), en dien wellustigen lippentrek heeft de medailleur te zeer doen uitkomen, en daardoor het gelaat iets stupide's gegeven, het tegendeel van wat hij was, want men kan hem veelzijdig ontwikkeld noemen. Niet minder zeldzaam is de draagpenning, bekend als ‘Notre Dame de Hal’, in den vorm van een Madonna met het kind Jezus, en door de Aerschotpartij gedragen als tegenhanger van de Geuzen. Van een jaar later (1577) is de gedenkpenning ter herinnering aan het vernielen van de Citadel van Antwerpen, waarvan een realistische voorstelling wordt gegeven, terwijl aan de tegenzijde gezinspeeld wordt op de vereende volkskracht door twee ineengeslagen handen, een foi, onder de vrijheidshoed. De Neurenbergsche medaille van C. Maler, in 1613 op Prins Maurits geslagen, komt niet zoo heel dikwijls voor. De tegenzijde (de voorzijde geeft de buste van den Prins in harnas) stelt den Hollandschen tuin voor, waarin de Leeuw; links een oranjeboom met vrucht. Op den slag van Boyne (de vlucht van Jacobus II naar Frankrijk), 1690, en die van Agrhim (1691) werden ook medailles geslagen; het zijn belangrijke stukken welke het roemrijke Koningstijdperk van Prins Willem III in herinnering brengen. Curieus is de penning op Cromwell (1658) en Masaniello (1647). Een belangrijk stuk, zoowel om het onderwerp als de artistieke behandeling en de mogelijkheid dat het Hollandsch is. De bovenschriften in het vlak van den | |
[pagina 731]
| |
penning geven voldoende aan, waarop in de voorstelling gedoeld wordt. Zij zijn: Cromwellus Victor Perduelles, en Massanello Vanus et Rebellis. Zoo zien we ook, dat de medailleerkunst ons ook veel kan leeren omtrent geschiedenis en kunst. | |
Onze Hollandsche kunst in Berlijn.Het doet ons hart goed, dat een man als Dr. Bode, kunstkenner bij uitnemendheid, niet zonder ophef mededeelt in No. 12 der museum-berichten (September, 1908), dat de ‘Gemälde galerie’ een kleinen maar reinen ‘Paulus Potter,’ en een karakteristieken ‘Pieter van Slingeland’ rijker is geworden. Van den laatsten bezat het Pruisische Museum niets; van Potter slechts een minderwaardig werk, omdat het daarin behandelde ‘rundvee’ meer stoffage is, dan wel dat het op den voorgrond treedt, en beteekenis aan Potter's kunst geeft. Het nieuw verworven stuk, voluit geteekend: Paulus Potter f. 1649 voorziet in deze leemte. De zwarte stier op den voorgrond heeft nog meer relief verkregen door een groote lichte wolk, waarvan het beest den kop afwendt, terwijl een fout, misschien, in de compositie van de liggende en staande koe bij een boom, van voren en van achteren vrijwel in het verkort gezien, en meer achterwaarts wijkende, ‘durch den geschickten Aufbau der Wolken und ihre Färbung Zusammenhalt gegeben ist.’ Vooral daarom is de van Slingeland, een hengelende jongen, een eigenaardige aanwinst, omdat het museum reeds in 't bezit was van een Schalcken, die hetzelfde onderwerp behandelt. Zij vormen om zoo te zeggen pendanten. Naar de afbeelding te oordeelen heeft Schalcken meer poëzie in 't tafereel gebracht; van Slingeland is realistischer in opvatting. De breede mond van den knaap vormt zich tot een gullen blijden lach, en zijn bruine oogen fonkelen, nu hij een spartelenden visch heeft verschalkt. De knaap is dan ook in actie, terwijl bij Schalcken meer de denker en de wijsgeer den hengel houdt, en met onbestemden blik den dobber volgt. Wij verheugen ons met Dr. Bode, dat de verzameling Hollandsche Kunst van het Berlijnsch Museum wederom aanvulling heeft verkregen, want naijverig zijn we niet, waar misschien duizende en tienduizende bezoekers meer hunne opwachting in dat grootsche museum maken, dan hier te lande in de musea. Hoe meer onze beroemde Hollandsche kunst onder de oogen komt van de fijnproevers des te meer wordt de roem daarvan verbreid. A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. Oud-Gemeente-archivaris. Den Haag. |
|