De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
H.v.H. - Ik zal aan U-zelve de drukproeven doen toezenden. Ik heb echter vrees, dat het wel den nieuwen jaargang zal worden, vóór ik U kan helpen. Dan echter, zoodra mogelijk. Uw boek ontving ik deze week ter recensie. Ik las het nog niet, maar zal het gaarne in de Lelie bespreken. - Hoe gij aan de verschillende recensies erover moet komen? Indien gij aan Uwen uitgever vraagt, of hij zoo goed wil zijn U de eventueele besprekingen te doen toekomen, dan zal hij dat wel doen, denk ik. De uitgevers ontvangen gemeenlijk (niet altijd) de besprekingen, die in de couranten of tijdschriften voorkomen. Ook bestaat er, geloof ik, een bureau ‘Argus’, dat zich, tegen abonnement per jaar, belast met U alles toe te zenden, wat er vóór of tegen U wordt geschreven in alle bladen en couranten. Uw uitgever zal het adres wel weten. Indien ik U was, dan zou ik mij maar liever niet zooveel moeite geven, want, heusch, gij bezorgt daarmee U-zelve allerlei onnoodige drukte. En, wat kan het U schelen? Inderdaad, het wordt nu wèl hoognoodig voor mij de kuur in Bad-Nauheim te herhalen, ofschoon ik niet dankbaar genoeg kan zijn voor wat ik reeds dank eraan. Dank hartelijk voor Uw goede wenschen dienaangaande. Och, zoo nu en dan een dag moeten liggen is niet zoo erg als het lijkt, want ik léés dan voortdurend, en, ik lees nooit prettiger dan in liggende houding. Vriendelijk gegroet. | |
[pagina 732]
| |
Pater Prior. - Bij ontvangst van dezen zult gij reeds hebben gezien, hoe onjuist Uw vermoeden was, en hoe ik den brief wel degelijk ontving; 't spijt mij zoo tot dat misverstand te hebben aanleiding gegeven. - Ik ben blij, dat gij nu weer wat beter zijt. Lieve Pater Prior, ik geloof, dat gij U veel meer aantrekt wat de menschen van mij zeggen, dan ik-zelve 't doe. Immers, zij, die in de Lelie niets zonnigs of vriendelijks vinden, lezen haar of niet, of willen niet eerlijk zijn. En, aan zulke menschen verspil ik nooit een enkele gedachte. Dat is immers puur tijdverlies. Intusschen ben ik U heel dankbaar voor al Uw vriendelijke woorden dienaangaande. Hoe aardig, dat gij dezen zomer dat uitstapje kunt maken, met Uw familie; ik heb dikwijls gehoord, dat die streek heel zonnig-droog is, wat zeker voor U bijzonder goed zal zijn. Ik heb dezen winter zoo met U allen te doen gehad, zooveel misère tegelijk! Het is verbazend zoo véél ellende als ik dezen winter heb bijgewoond op allerlei manieren! Nietwaar, jaloersche menschen zijn een plaag voor eigen-ik en voor anderen. Ik heb vroeger, omdat ik zelve goddank absoluut niet jaloersch van aard ben, nooit vermoed, dat er zooveel jaloezie, en daardoor valschheid, in de wereld bestaat als het geval is. Het komt, denk ik, omdat de meeste menschen voor zich-zelf niet-gelukkig zijn, en daardoor die anderen, die wèl vrede voor eigen-ik vinden, dat geluk misgunnen, inplaats van er bij stil te staan hoe dat geluk en dien vrede, die zij benijden, een deel is van eigen-ik, van zielsstemming, en niets te maken heeft met uiterlijke omstandigheden. Gij-zelve zijt daarvan wèl een voorbeeld; gij, die zooveel moet missen, en toch zoo aardig en opgewekt schrijft steeds over van allerlei waaraan gij geen deel hebt. Inderdaad, voor mooie, smaakvolle dingen, van toilet, en van welken aard ook, voel ik ook veel. Ik vind het ook volstrekt niet ‘ijdel’ daarvoor te voelen. Het is onze plicht er zoo smaakvol en gracieus mogelijk uit te zien, en dat heeft niets met duur of kostbaar te maken. Men kan er heel eenvoudig en toch heel elegant uitzien, en ik erger mij altijd aan jonge meisjes die zich inbeelden, dat onverschillige kleeren, dwaze slappe mannenhoeden van stroo of vilt, en losse wijde jacquetten zonder coupe het kenmerk zijn van ‘de nieuwe vrouw.’ Och arme, die moeten eens rondkijken in Parijs en in Londen, en zien hoe de voorvechtsters van het feminisme daar tegelijkertijd heel chic zijn gekleed; - daarvan kunnen zij nog véél leeren. Ja, ik-ook vind menschen, die kunnen reizen, en het niet doen ‘suffe stommerikken’, met U. Er is niets dat je zoozeer ontwikkelt en léért menschenkennis opdoen - óók vergelijken, en daardoor het goede in je eigen land waardeeren - als juist veel reizen. Maar, wie weet wat het lot nog met U voor heeft. Gij zijt nog jong. En ik-ook had op Uw leeftijd niet den minsten kans óóit te zullen reizen, niettegenstaande mijn ouders juist toen heel gefortuneerd waren. Het leven leidt ons dikwijls zoo heel anders dan wij ooit vooruit vermoeden kunnen. Lieve Pater Prior, nu volgt er een zoo vertrouwelijk gedeelte in Uw brief, dat ik er niet op durf antwoorden. Maar, gij moet toch daarin een uitweg vinden. Dat moet; schrijf mij dus s.v.p. bijtijds hoe het afloopt. Begrijpt gij mij? Ik ben zoo blij, dat gij allen mijn stuk: ‘Ik ben zoo vroom, maar het mag mij niets kosten’, met instemming hebt gelezen. Zie eens, dat is wáár, alles wat ik in dat stukje schreef. Ik tenminste ben in zoo'n omgeving van christelijk high-life grootgeworden, maar ik weet, gode zij dank, dat er uitzonderingen zijn. Zij, die ik maar kort mocht kennen, die, als gij deze regelen onder de oogen krijgt, vrees ik reeds van ons is heengegaan, zij was een vrome, zooals God ze wèl zal aannemen, eene die in het verborgene weldeed, wier linkerhand waarlijk niet wist wat de rechter deed, o een zoo edel trouw hart! En, natuurlijk, zij wordt weggenomen. O, indien ik nu tot hààr kon gaan, hààr zou ik uw gansche geval blootleggen. En zij zou hebben geholpen. Dat wéét ik. - Nietwaar, is het niet een flauwe aanstellerij van zeker soort ‘vrome’ menschen, om den zoogenaamden eenvoud alléén te zoeken in een aanstellerige sjofele kleeding voor de buitenwereld bestemd, terwijl men zich binnenshuis alle mogelijke luxe en weelde gunt! Om Uw verhaal uit de werkelijkheid dienaangaande moest ik dan ook hartelijk lachen, maar tegelijk mij óók een beetje ergeren. Ik-ook ken er zoo. En, gij hebt gelijk, dat men inderdaad op die wijze tegenover armen en nederigen een indruk van armoede maakt, dien zij gelooven ècht te zijn, en dat zulk handelen dus wezenlijk valsch is. - Ik kan nooit onoprechtheid uitstaan. Onlangs sprak ik iemand, een bescheiden naaistertje, die, over een bekende dame hier sprekende, tot mij zeide: O de ‘freule’ is zóó eenvoudig-vriendelijk tegen mij. Ik keek haar verbaasd aan, en zeide: Zoo, ‘de freule’ is echter evenmin een freule als gij-zelve. Dus, als zij zich zoo door U laat noemen, dan is zij volstrekt niet wezenlijk eenvoudig, maar integendeel een ingebeeld nest, dat tegenover U zich een air van genadige voornaamheid wil geven. - Heb ik daarin geen gelijk? Een wezenlijk lief-eenvoudig mensch laat zich immers geen titel aanleunen die hem of haar niet toekomt, juist allerminst van minder-hooggeplaatsten. Maar deze dame begreep natuurlijk, dat zij door haar ‘freule’-gespeel een extra-genadigen indruk zou maken op de zoo ver beneden haar in rang staande naaister. - Ik ben zoo blij dat gij weer een hond hebt, want ik vind, juist als mèn ziek is, dan geven zij dubbele gezelligheid en vriendschap. Benjamin en Frits vinden het verrukkelijk, als zij zien dat ik aanstalten maak om zoo een dag of een halven dag in bed te liggen, dan begrijpen zij blijkbaar dat zij nu in èlk geval vast gezelschap hebben, en dat vinden zij best. Druk zijn zij wel wat, en soms, als zij het te bont maken, moet ik hen dan wel eens een uurtje bij Marie zenden. Maar Benjamin, altijd de drukste van de twee, jammert dan zoo erbarmelijk, telkens als hij mijn stem hoort, dat ik hem al heel gauw weer moet laten binnenkomen. Van de hondenjongens zou ik nooit zijn uitverteld, als ik niet mij zelve matigde. Gij vindt het leuk dat Bennie dien rijken bankier opdeed in Menton, maar bij voorkeur doet hij sjouwers, etc. op. Die haalt hij overal teeder aan. En gewoonlijk zijn menschen uit het volk lief en aardig | |
[pagina 733]
| |
voor hem, en zijn dus dadelijk met hem dikke vrienden. Hier op Sçheveningen heeft hij ook een paar winkeltjes, waar Marie wel eens zeep, soda, etc. haalt, en waar hij dan een vast onthaal krijgt van koekjes. Frits blijft dan aristocratisch bij Marie op den arm zitten, en wacht tot de juffrouw achter de toonbank hem wat geeft, maar Benjamin maakt zoo'n bedeldrukte alsof hij bij ons wordt afgemergeld en nooit iets krijgt. 't Is een echte straatjongen van karakter. Al schrijvende aan U moet ik mij-zelve telkens onderbreken, om hem eens aan te halen als ik zoo van hem vertel. Hij is zulk een harstochtelijk lief dier. Maar Frits óók heeft ons zóó lief; hij toont het alleen maar op 'n heel andere manier. - Ik vind die attentie van Uw moeder zoo inniglief, dat zij bij al die misère U dat genoegen aandeed. Daarin hebt gij toch véél zegen, in zulk een héérlijk thuis als Uw deel is. - Lieve Pater Prior, Uw beide stukjes nam ik aan, maar het langere plaats ik als feuilleton, enkel uit plaatsgebrek in de Lelie-zelve; want stijl en inhoud vind ik heel-goed. - Het andere schetsje moogt gij mij gerust óók zenden. Ik dank U ten slotte recht hartelijk voor al Uw vriendelijke wenschen voor mijn badkuur, en ook voor die van Uw omgeving. Hartelijk dank, en laat mij nu nog eens weten hoe dat is afgeloopen? Dat, van die moeielijkheid. No. 10. - Hartelijk dank voor de briefkaart, en de goede wenschen. Ik zend U het pakje terug. - Dus, van dat meisje hoor ik misschien later nog wel eens? K.L. - Hartelijk dank voor Uw schrijven. Het papieren kind komt dus als feuilleton in de Lelie. Inderdaad, de omgaande correspondentie geldt in de eerste plaats de briefschrijvers, echter, zooveel doenlijk wil ik óók de manuscripteninzenders terstond beantwoorden. - Ik zie wel dat gij van het geknoei van weigeren-en-aannemen achter-de-schermen, van zoo menige redactie, geen flauwe notie hebt. Er zit daarbij zóóveel gunst en gave voor, zóó veel finantieel belang ook dikwijls, van degenen die zelf aandeelen in zoo'n blad hebben; etc. etc. Ik-ook lees nog heel graag menig ‘ouderwetsch’ schrijver, als b.v. Dickens of Thackeray. En, is het niet bespottelijk, wanneer b.v. een dwerg, vergeleken bij Dickens, als Frans Coenen, je gewichtig komt uitleggen wat er al aan dezen auteur mankeerde, een auteur die nog gelezen zal worden lang nadat niemand ooit ook maar weet meer wie de ‘letterkundige’ Frans Coenen is of was?! Dat vind ik een van de vermakelijkste onnoozelheden van die hedendaagsche ‘grootheden’, dat diepzinnige beschouwingen ten beste geven, over vroegere auteurs, in wier schaduw zij niet kunnen staan! Walter Scott behoort tot de auteurs, bij wien mijn vader mij grootbracht als het ware. Ik heb Ivanhoe en the Hearth of Mid-Lothian altijd 't liefst gelezen. Van Bosboom Toussaint is mij: Mejonkvrouwe de Mauleon altijd 't meest-sympathiek. Voor avontuur-romans heb ik nooit veel gevoeld, denkelijk omdat ik geen jongen was, zooals gij. Wel droomde ik steeds, al lezende, van verre mooie landen, en van het weergalooze genot, die te kunnen bezoeken. Inzender der ged: - Indien gij Uw stukje hadt onderteekend, dan had ik het als artikel opgenomen. Nu vond ik de gedachtenwisseling-rubriek de juiste plaats ervoor. Ik ben het geheel met U eens.
Esperanza. - Hartelijk dank voor Uw brief. Ja, de verhuisdrukte en het afscheid-nemen, etc., neemt vreeselijk veel tijd, vooral als je werk ondertusschen dóórgaat. - Wat den roman betreft, lees s.v.p. eens wat ik hierboven schrijf aan Pater Prior, van die vrome vrouw, die mij den grootsten eerbied en bewondering afdwong. Zoo zijn er goddank meerdere. Maar, vergeet niet, dat ik het Haagsche high-life en politieke huichel-Christendom schilder uit zeer bepaalde kringen. Dáár gaat het zoo toe. Ik heb bij een onzer grootste leiders aan huis dikwijls mannen en vrouwen ontmoet, die zedeloos leven, maar.... die voorname posities innemen naar de wereld. Staat er niet in den bijbel, door Christus-zelf gezegd, dat wij met dezulken niet mogen verkeeren noch met aanzitten? Maar integendeel. Wat doet hij? Hij ontvangt hen met eere en onderscheiding. Want hij heeft hen noodig. Ander voorbeeld. Diezelfde man zeide mij eens op zalvende wijze, dat ik niet wist hoe gevaarlijk mijne theorieën waren, etc. Goed, erover sprekende, haalde ik hem o.a. een voorbeeld aan, van eene bij hem aan huis komende dame, die ronduit zeide onder vier oogen, hoe zij hare bevalling had trachten te laten mislukken door opzettelijk te zware dingen op te nemen, want zij wilde het kind niet. Is dit niet, volgens de christenen-zelf, hoogst onzedelijk, strijdig tegen Gods gebod? Maar, denkt gij dat die man-in-questie daarom een aasje minder beleefd was tegen die voorname, rijke dame? - Ziet gij, tegen gehuichel van dien aard protesteer ik, en dat gehuichel schilder ik, zooals het hier in de Haagsch-rechtzinnig-politieke wereld ‘mode’ is. Mode is het juiste woord ervoor. - Van uit Nauheim hoop ik mijn belofte aan U te vervullen eindelijk. Wat Ellen aangaat, ja, hoe het met háár afloopt, dat zult gij weldra weten. Veel dank voor Uw brief en goede reis-wenschen.
Mits. - Gelukkig dat het geen ziekte was, die U verhinderde te schrijven. - Ik kan heel goed van Uw standpunt begrijpen dat gij het niet geheel eens zijt met mijn slot over de gedenkschriften van Domela Nieuwenhuis; want, gij immers gelóóft in de zegepraal zijner beginselen. Echter, gij zijt nog jong. Gij hebt m.i. een veel, te ideale voorstelling van de ‘ontwikkeling’ van de menschheid. Immers, indien Uw theorie wáár ware, volgens welke het toekomst-geslacht zich méér waardig zal weten te toonen den anarchistischen heilstaat dan het tegenwoordige, ‘in kapitalisme opgegroeide’, hoe komt het dan dat na de Fransche revolutie, juist ná den algemeenen gelijkheids-toestand, de bourgeoisie, en het kapitalisme, eerst recht zijn ontwaakt? En waarom ook zijn juist in die dagen al de edele, het eerlijk-meenende, wezenlijk-onbaatzuchtige menschen het slachtoffer geworden van hun eigen geestdrift voor een ideaal juist in den geest van dat van Domela Nieuwenhuis? Het kan niet, dat is mijn vaste overtuiging, omdat de menschheid, als geheel | |
[pagina 734]
| |
genomen, een minne, zotte, verachtelijke troep is, waarvan de enkele slimmen de vele dommen op den kop zitten, en zich rijk maken ten koste der overigen, ook al omdat de een ijverig en zuinig is, en de ander lui en verkwistend. Dat, die ongelijkheid, die daaruit voortvloeit, verandert gij nóóit, en daarom noem ik mannen als Domela Nieuwenhuis martelaren van een verloren zaak. - Zeker, natuurlijk is de scheuring in den bond der socialisten geschied, doordien die verkeerde elementen, die gij noemt, erin kwamen, en op eigen voordeel bedacht waren. Maar, denkt gij dan wezenlijk dat het met een nieuwen bond van louter anarchisten beter zal afloopen, en dat de baatzuchtige elementen er ooit uit kunnen blijven? Juist daarom kan dat niet, omdat de goede edele karakters altijd behooren zullen tot de gróóte uitzonderingen, de eenlingen. Ja, dat gij die Varia-artikeltjes in de twee laatste nommers met instemming laast, begrijp ik. Hoe men helden maakt vloeide mij uit de pen in eerlijke verontwaardiging, toen ik dien armen stumper daar zag afgebeeld, met zijn verbonden oogen en op krukken, een levenslang-ongelukkige, voor het plezier van een geheel ongemotiveerden oorlog, die niets met vaderlandsliefde heeft uit te staan. Hartelijk dank voor uw goede reis-wenschen.
Verwachting. - Heerlijk dat alles zoo goed is bevonden. - Ik verwacht het bericht met zooveel belangstelling, en ik vind die portret-belofte bijzonder aardig van U. En ik reken er dus stellig op. En nu vraagt gij mijn raad omtrent die toilet-quaestie. Ik wil U dien gaarne geven, te meer daar gij en ik het in smaak blijkbaar nogal eens zijn; ten minste, het tailor-costuum door U beschreven, komt veel overeen met een dat ik-zelve draag. Ik-ook houd van zwart en grijs gestreept, van Engelsche stoffen, van enkel grijs, van wit en zwart, en van over het algemeen géén schelle sterk-sprekende kleuren. Gelijk gij echter terecht opmerkt, alles wat een goede coupe heeft is gemeenlijk niet goedkoop, en speciaal in het genre tailor-costumes weet ik hier in den Haag eigenlijk niemand dien ik U beslist durf aanraden. Zelf laat ik heel veel, en tailor-costumes bepaaldelijk, maken buitenslands. Ik heb gehoord dat zich hier juist onlangs een Engelsche firma vestigde (Noord-einde), die U de maat neemt, en dan die maten opzendt naar Londen, waar het costuum dan wordt vervaardigd in de door U uitgekozen stof. In Parijs bestaat diezelfde firma ook, meen ik. - De prijs is mij onbekend. - Donkerblauwcheviot vind ik, op zichzelf beschouwd, niet leelijk, noch vulgair, integendeel, met breedzijden tresband gegarneerd heb ik er zeer mooie costumes in gezien. Echter is op dit oogenblik zwart en grijs gestreept het nieuwste, en, vind ik, óók zomerachtiger. Tresband vind ik een veel gedistingueerder garneering dan die satijnen banden, die gij-ook leelik vindt op zoo vele confectiepakken. Gij ziet, héél veel afdoenden raad kan ik U niet geven, want het is een feit dat alles wat wezenlijk chic is duur komt tegenwoordig. Ik weet hier in den Haag wel verscheidene dure adressen, van tailors voor dames, maar, gelijk ik U zeide, persoonlijk laat ik buitenlands maken, waar ik nu eenmaal goede adressen weet, en over de door mij bedoelde firma's hoort men de meest verschillende oordeelvellingen. De een is over dezelfde firma tevreden, van wie de andere heel slechte ondervindingen opdeed. Zoo iets hangt ook zooveel af van eigen figuur en van een goed corset (iets wat zooveel dames niet inzien in Holland), etc. Een dame met een uitstekend figuurtje en een lief gezicht recommandeerde mij eens een huis hier in den Haag, op de Amsterdamsche Veerkade, waar zij haar keurig-zittend, zeer chic donker-grijs-tailleur-costuum had laten maken. Dat kostte omstreeks f 90. -, meen ik. Het was zonder eenige garneering; maar het zat uitstekend. Echter, die dame is een beeldig persoontje. En voor de rest weet ik van dat huis niets af. Wilt gij dat ik voor U het adres informeer?Ga naar voetnoot*) De schets zal ik met alle genoegen ter beoordeeling ontvangen, en tegen het pseudoniem heb ik niets geen bezwaar. Ik kan Uw reden daarvoor zeer goed billijken. En nu, nogmaals, moge alles zoo gelukkig geschieden als gij 't wenscht. - Wees van mijn hartelijke, hartelijke deelneming erin overtuigd.
Loute. - Hartelijk dank voor al die alleraardigste briefkaarten. En niet minder voor Uw goede wenschen. Het nieuwe huis betrekken wij eerst na onze thuiskomst.
Nora. - Hartelijk dank voor de briefkaart.
J.L. - Uw stukje over Gezondheid wil ik wel plaatsen, indien gij denkt er nut mede te stichten.
Nora II. - Vindt gij goed, dat ik, natuurlijk zonder Uwen naam af te drukken, Uw brief, met Uw vraag omtrent de definitie van vriendschap, publiceer, opdat ook anderen, behalve ik-zelve, hunne meening kunnen zeggen? Natuurlijk wil ik gaarne beginnen met de mijne mee te deelen, maar ik denk dat het onderwerp velen interesseert, en dat het daarom, tot recht verstand van de zaak, beter is, indien ik Uw brief mag afdrukken. Schrijf mij dus s.v.p. even wat gij wenscht.
Lumay. - Hartelijk dank voor het kiekje. Natuurlijk wil ik het gráág houden. Maar ik begrijp niet goed wie gij zijt, de dame in het midden met het reistaschje, of de andere geheel naar rechts, die lacht? - Waarom zendt gij Uw brieven niet geheel en al zoo, als gij ze nu eenmaal schrijft, op verschillende tijdstippen, in plaats van U-zelve zoo veel last te veroorzaken? Het is wáár dat die laatste, met het kiekje, heel anders is geschreven dan de prachtige mooie hand van Uw langen brief, maar, wat doet dat er toe! Ik kan óók den laatsten namelijk heel goed lezen. Wel neen, ik vind U volstrekt geen ‘tobster’, eerder een idealiste, veel meer dan ik-zelve er eene ben; maar het is immers heel natuurlijk dat al die drukten tegelijk U het leven moeilijk maken. Bovendien, gij schrijft niet eens in een ‘klagende’, veel-eer in een zeer opgewekte stemming, daar gij U zoo heerlijk interesseert voor alles. | |
[pagina 735]
| |
Wat gij mij schrijft over het stuk van Hollandicus, naar aanleiding van mevrouw Groen van Prinsterer, begrijp ik zeer goed. Om U de waarheid te zeggen heb ik dit soort van genadig afdalen tot de eenvoudigen en nederigen in den lande, wanneer men zelve is een rijke en voorname dame, altijd gevonden gansch en al in strijd met de wezenlijke Christus-leer. Ik vind dat het per-se onmogelijk is tegelijk een ‘vriendin’ te zijn van Koninginnen en van arme menschen. De laatste categorie echter is in-gelukkig met de genadige hooghartige brokjes, die voor haar afvalt van de ‘vriendschap’ tafel der hooggeborene, en dat heet dan bij deze laatste christelijke nederigheid. Ik heb eene dame hier in den Haag gekend, die indertijd zoo'n rol speelde, geheel en al in dien geest, en die des Zondags, voorafgegaan door den livereiknecht, die haar kerkboek droeg, binnenruischte met een air van hoogmoed, waardoor zij mij altijd voorkwam een schreeuwenden wanklank te zijn met hare zoogenaamde vroomheid. - Ik-persoonlijk hecht niets aan standen. Ik houd van menschen uit alle mogelijke standen, als ze mij om de een of andere reden sympathiek zijn - en dan ga ik ook dadelijk gezellig en prettig met hen om. Een andere correspondent heeft zich evenals gij geërgerd aan die ‘naaister’-uitdrukking in verband met mevr. Groen van Prinsterer's kleeding. En ik vind, terecht. Deze correspondent noemt het een aanstellerige nederigheid zich aldus arm voor te doen. Gij vooronderstelt dat het mevr. G.v.P. te doen is geweest de armelijke omgeving niet te kwetsen door duren opschik; maar, zooals gij terecht zegt, dan kon zij nogtans een chic, gedistingueerd toilet dragen, door coupe en stof, overeenkomstig haar rang zonder in het minst ‘opzichtig’ te lijken. Overigens ben ik 't geheel met U eens dat arme menschen 't over 't algemeen veel voornamer vinden als zij mooi-aangekleede, getitelde, en zich deftig-gedragende beschermers bezitten, dan wanneer deze trachten met hen op één lijn te gaan staan in voorkomen. In het eerste geval straalt iets van de voornaamheid op hen af, in hunne oogen. Ik kan mij best begrijpen dat gij, die als in Indië rondgekeken hebbende dame, het Indisch cachet zult hebben gekregen van zich goed weten te kleeden, hebt moeten lachen om mijn noot over die ‘burgerlijkheid’ in toilet van vele hollandsche dames. En, eerlijk gezegd, dat gij mijn uitval zoo raak vondt, deed mij veel plezier. Want ik kan dit soort burgerlijk-gedoe van rijke menschen niet uitstaan. En het is heusch een speciaal hollandsche eigenschap om jaar op jaar 't zelfde hoedje wat anders te garneeren en te verbuigen en er een randje af te laten nemen of aan te doen zetten, etc., etc. Alsof het daardoor niet anders kan worden dan burgerlijk. 't Zelfde geldt voor japon, voor bont, voor veeren, etc. - Ik zie hier op dat gehied zoo véél ‘burgerlijkheid’ in den Haag. Dure meubels, prachtige huizen, lekker eten en drinken, dat alles is geoorloofd. Maar, waag het een duren hoed op te zetten, en een chic toilet aan te schaffen, en zie, die zelfde menschen, die voor de eerstgenoemde dingen schatten over hebben, zullen dan plotseling ontstellen over zooveel ‘wereldschheid’ in U. - Neen, lieve Lumay, dat vind ik niets onbegrijpelijk, dat gij U wel kunt voorstellen hoe zelfs zij, die zich aan de Lelie ergeren, haar toch geregeld lezen, ‘omdat zij zoo iets ongewoons presteert.’ - Want, ik weet dat dit zoo is, en dat de Lelie heel veel gelezen wordt óók door zich, - evenals ‘Nickerie’ - ergerende menschen, omdat de inhoud hun toch te veel interesseert om hem ongelezen te laten. Dat komt omdat ik er mijn eer in stel mij zelf te geven in de Lelie. ‘Ich bin ich’ - - Ik zeg alles wat ik vind of denk, en ik doe dat eerlijk en oprecht. En, omdat ik ben een iemand, daarom heb ik meer te zeggen, dan de gewone leuterpraat van de meeste onbeteekenende blaadjes. Vandaag ergert mij een minister of een auto-ongeluk, en morgen ben ik vervuld van Benjamin's guitigheden, en ik zeg dat alles vrijuit, 't een zoowel als 't ander, omdat ik den durf heb mij-zelve te zijn. Dien durf missen zoovelen. Ze houden zich aan begane wegen, ze durven niets anders schrijven of-denken dan wat usance is. Ik echter durf te zijn die ik nu eenmaal ben. - Gij schrijft dat er menschen zijn, die innig goed zijn voor hunne dieren en niet voor menschen, en gij noemt dat een verfijnd egoisme. Misschien hebt gij dááraan wel gelijk, maar, vindt gij niet met mij, dat de menschen over het algemeen het er dikwijls naar maken Uw medegevoel af te stompen? Ik-ook ken wel menschen, die zich, verbitterd en teleurgesteld, geheel en al afzonderden met hunne dieren, en zeggen: ‘Van hen ontvang ik ten minste liefde terug, terwijl zij mij niet bedriegen of bestelen of belasteren, zooals de menschen het deden.’ Zeker is zoo'n levensopvatting egoïst, maar ik vind haar te verontschuldigen tengevolge van het onsympathieke en bedriegerige dat zoovele menschen, juist ook armen en zoogenaamde hulpbehoevenden hebben dikwijls. Mijn medelijden gaat onbepaald uit naar arme en verwaarloosde kinderen. Zijn zij eenmaal menschen geworden, dan zie ik geen kans meer hen te helpen, anders dan door toevallge giften, om hen zoo nu en dan eens een prettigen dag te bezorgen. - Natuurlijk, het is een volkomen-waár iets, dat wij meer dank ontvangen voor de liefde die wij aan dieren besteden, dan voor die welke wij aan onze naaste evenmenschen offeren, dat geef ik U gaarne toe. Inderdaad, een dier is altijd lief, zacht, goedig, dankbaar. Juist daarom is hij zooveel sympathieker dan een zich bedrinkend, scheldend, ruw mensch. Wat is daaraan te doen? Mij-ook trekken de dieren daarom 't méést aan; te meer omdat zij altijd worden mishandeld en achteruitgezet. Lieve Lumay, gij vergist U in Uw vooronderstelling dat spiritualisten nooit spreken van dieren in de andere wereld hiernamaals. Integendeel, er zijn er vele, die beweren dat zij, de dieren, wel degelijk herleven evenals wij. En de bekende Ziener Swedenborgh heeft in de wereld Hierna vele dieren, honden bepaaldelijk, gezien, - beweerde hij. Ja, dat stukje over 't pijnlooze afmaken van dieren zondt gij mij indertijd, en is reeds afgedrukt. Maar, de plaatsruimte. - Ik ben blij, dat gij mijn antwoord aan E. te A. in het vorig nommer hebt kunnen navoelen, en waar vondt. Ik vind het moeilijk uit te maken of ziele- | |
[pagina 736]
| |
lijden zwaarder is te dragen dan lichaamssmarten. Er zijn lichamelijke pijnen, zoo hevig, dat zij èlke andere smart als het ware verstompen, dat is zeker. - Inderdaad, een idioot is niet zoo héél erg te beklagen, omdat hij zich zijn toestand niet is bewust, maar de achterlijke misdeelde kinderen, de ongelukkigen, die wèl weten wat zij, bij anderen vergeleken, missen, die zijn zoo diep te bejammeren, vind ik. Van hen vraag ik mij af: Waarom schiep God hen; waarom laat Hij hen leven, en neemt Hij zoo menig lief en bitter-nageweend kindje weg? Ik geloof niet dat Moed naar Indie wil, maar ik ontving juist van een andere, mij echter geheel onbekende dame, (van haar man gescheiden) het verzoek haar een werkkring te willen bezorgen. Zij zegt dat zij uitstekende informaties kan overleggen, dat zij huishoudelijk is, werkzaam, eenvoudig, niet opziet tegen arbeid, enz. Leeftijd 45 jaar. Zal ik U haar adres zenden? (Geen kinderen). - Inderdaad, dat is mijn bedoeling met de Lelie - een bedoeling, die steeds meer waardeering vindt - dat er allerlei onderwerpen in worden besproken, en bestreden van allerlei zijden. Zelve geef ik zooveel mogelijk van mijn eigen-ik erin. - Neen, ik neem het nooit kwalijk, dat gij te veel van mijn tijd zoudt vergen, in tegendeel, ik waardeer zulke lange en vertrouwelijke brieven ten zeerste. Schrijf steeds zoovéél gij wilt, en over alles.
- Ten slotte geef ik U gelijk in wat gij zegt over het verschil tusschen samenleven met honden en met kinderen. Terecht zegt gij: kinderen hebben hunne eigen gedachten, vrienden, plannen, levensrichting; en honden behooren gansch en al bij hunne meesters. Dat is zeer juist gezegd. Ik bedoelde in de door U aangehaalde correspondentie, waarin ik zeide dat onze honden met ons medeleven als onze kinderen, dan ook meer bepaaldelijk, dat wij hen behandelen met de liefde en zorg die kinderen ontvangen van wezenlijk hen liefhebbende ouders. Uw tweede briefje, met het kiekje en de vriendelijke woorden over de Lelie en over Bad-Nauheim, ontving ik in dank. Ik hoor natuurlijk wel wanneer gij naar Indië gaat? Veel hartelijke groeten. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|