onverwachte gift bedankten met een haastig muts-afnemen... 't Was echter aangenamer geven dan wanneer men er om gevraagd wordt.
Ik heb persoonlijk altijd een vreeselijken hekel gehad aan dat fooien-geven. Velen met mij zullen waarschijnlijk datzelfde gevoel hebben, doch op een goeden dag overkwam me in een hotel-restaurant iets, dat me genas van dien tegenzin. Ik was er op een bijzonder vroeg uur en eigenlijk kon er van bediening geen sprake nog zijn, men was aan 't opboenen der meubels. Een vrouw werkte naast mannen even hard, doch zag er heel schunnig uit. Omdat 't me vooral in Holland, toen, te doen was overal - zooveel mogelijk onbekend - meer te zien en te hooren dan als gewoon reizigster mogelijk was, kleedde ik me doodeenvoudig. 't Gevolg daarvan was, dat men mij nu niet altijd voorkomend tegemoet kwam, wat 't was, dat men mij toch nooit onbeleefd behandelde, begrijp ik eigenlijk nog niet. Ik zette me neer op een hoekbank, en vroeg alleen verstaanbaar, ik heb een zachte stem, ietwat dof, aan de naastbij hurkende vrouw en man of men mij wat warms zou kunnen bezorgen. De man keek even op, (de vrouw ging voort met boenen), en zei ‘jawel dame, ik zal eens kijken!’ Terwijl hij heenging, vroeg ik de vrouw, ‘waarom zij daar tusschen die mannen zat te werken en mij niet bediende?’ De vraag leek me zelf onnoozel, doch zij lachte: ‘Nou, ik ben voor 't groffe werk - die manslui krijgen meest van de gasten. Er bennen geen mèsies hier.’ Ik praatte wat voort en begreep eindelijk uit haar antwoorden, dat die manslui betaald werden als bedienden, doch hunne kelnerverdiensten ontvingen van het publiek. Den man, die me mijn kop chocolade bracht, beter opnemend, merkte ik op, dat hij ouder was dan de meeste kelners, en de vrouw vrijer geworden, vertelde, toen hij voor me wat brood ging halen, dat 't haar man was, dat zij hem zoo hielp, omdat hij al niet zoo heel vlug meer was, en daardoor minder kans had veel te verdienen, wanneer hij zoo vroeg zich al vermoeide. Dat hij niet was opgevlogen, vond ik niets bijzonders, de anderen waren aan 't werk
gebleven, nu begreep ik, dat 't hem niet vlugger afging. De vrouw vertelde verder, dat er restaurants waren, die van de kelners nog een zeker bedrag eischten.
Toen ik nog eens op 't zelfde vroege uur terugkwam, stonden er dadelijk een paar op, doch ik liep naar den mij bekenden ouderen kelner en verzocht hem om een ontbijt.
Dat de strijd om 't bestaan onder die menschen zwaar genoeg is, bleek me uit dat haastige opstaan bij mijn tweede komst. Hoe ongemerkt ik ook mijn fooi had gegeven, de anderen hadden gauw genoeg begrepen, dat mijn eenvoudige kleeding niet naar verhouding was van hun fooi. En is 't dan niet billijk, dat we ons niet boos maken over die meerdere uitgaven? Ik rekende daarna altijd minstens 10% bij mijn uitgangen. Het hinderde me ook niet meer, fooien te moeten geven. En wanneer spoor- en andere beambten, knechten, kamermeisjes en allen die buiten den betaalden arbeid, mij door hunne hulp het reizen vergemakkelijken, tijd uitwinnen, dan is mij dat toch ook wat waard, en ik kan hun dat niet anders bewijzen dan hun geld daarvoor te geven.
Waarom mogen doctoren en advocaten hun moeite wel berekenen naar onze beurzen en zouden de slecht bezoldigden niet een weinig op onze gulheid mogen rekenen? Toch blijft 't fooien-stelsel verkeerd, omdat de werkgever het werk moet betalen en wel zoo ruim, als hij zelf betaald zou willen worden voor den zelfden arbeid.
Hier in Dresden is men altijd heel dankbaar voor een kleinigheid, maar men moet zeer op zijn qui-vive zijn, om niet de dupe te worden van afzetterij.
Zonder bewijs te ontvangen voor beloften, die gedaan zijn, omtrent huur als anderszins, geldt geen mondelinge afspraak. Daar heb ik in 't begin veel ellende van gehad.
Dat zoogenaamde dames werken als meiden, soit - de een heeft er plezier in, een ander moet het doen uit een finantieel oogpunt, maar beloven en niet nakomen, zich van van beloften afmaken op meiden-manier, dat staat me zoo tegen, dat ik geen sympathie kan voelen voor de Dresdener-kamerverhuursters. Ik raad daarom een ieder aan, die om gezondheidsredenen, of om de studie der kinderen hier moet zijn, een eigen étage te huren, een werkvrouw te nemen en buitenshuis te eten of zelf te koken en er een vaste meid op na te houden, doch alles schriftelijk af te maken en precies te omschrijven, wat men voor zijn geld krijgt, want op 't oogenblik, dat men in zijn gemeubileerde kamers trekt, mist men meubels die men er gezien heeft, of men berekent U de helft der bediening, omdat men niet schriftelijk heeft afgemaakt wat bij die bediening afgesproken was. Zoo behoorde