tusschen je eigen lieve zieke mama alleen laten. Ja, 'k weet wel, dàt is de tegenwoordige johge-meisjes-manier van nuttig wezen.’ -
Geerte, die al de noodige standjes op had, van wege haar lichtzinnigheid, van Ellen 's avonds laat alleen op visite laten gaan bij Vermeulen, nu zijn vrouw op reis was, had afleidend-gezegd:
‘Ja, ik heb je van middag immers ook al er op gewezen, dat je het je veel te druk maakt met dat kind, dien naren Johnnie, maar, enfin, 't is nu je eigen welverdiende straf als je hoofdpijn ervan hebt; ga dan nu maar, hoe eer hoe beter, onder de wol, en slaap het uit’.
Daarmee had ze haar een knipoogje gegeven van: ‘Ga nu maar,..... want owe grootpapa is danig uit z'n humeur.’ - -
- - En Ellen moest er, zenuwachtig, alleen in haar bed, om lachen, om 't gezicht dat grootpapa en grootmama en mama en allemaal zetten zouden, als ze straks 't groote nieuws zouden hooren, wat er eigenlijk achterstak, achter haar zoo trouw Johnnie gaan opzoeken telkens.
Want, nu begreep ze zichzelve ineens heel klaar, nu, plotseling vrouw-geworden, begreep ze dat al haar voorliefde en geduld voor het verwende onsympathieke ventje niet geweest waren, zooals ze zich had ingebeeld, reine vrouwelijke zelfopoffering maar enkel behoefte om in hem den vader te liefkozen, te behagen. En zij schaamde zich niet daarvoor, was er trotsch op nu, op hare liefde, die zij immers straks voor God en de menschen ging bekennen. - - -
Den volgenden ochtend, al heel vroeg, vond ze een voorwendsel om de deur uit te gaan. Boodschappen-doen - moest ze - zei ze aan haar moeder. Zij moest nieuw centuur-lint hebben, en nieuwe handschoenen voor den jour de volgende week van mevrouw Vervoorde, waar ze al zoo lang eens heen moest. En dan - vond mama zelve ook niet - dat het tijd werd eens uit te zien naar wat ze zou dragen op 't diner van grootmama Eduma de Witt, ter eere van haar verjaardag. Ze wou, als ze nog den tijd had, wel eens even aanloopen op de Plaats bij Gerst, zich eens een paar aardige modelletjes laten voorleggen. -
Zoo maakte ze haar uitblijven voor een heel poosje achtereen aannemelijk tegenover mama. 't Kwam er immers niet op aan dat ze loog; 't was toch voor den laatsten keer nu. Straks, als ze thuiskwam, zou ze mama alles zeggen kunnen, zou ze aan haar schoot knielen, en haar vergiffenis vragen voor haar geheimhouding, en haar alles, alles vertellen, haar groot, onzegbaar-groot geluk. - - -
‘Jawel, meneer was nog thuis’ - zei de meid toen ze aanschelde, gejaagd een beetje vroeg, of zij meneer Vermeulen kon spreken. ‘Meneer was op z'n kamer.’ - -
Zij ging achter de meid aan, kwam onmiddelijk mee, met haar kloppen, terwijl zij haar aandiende:
‘Meneer, daar is freule Stinia; die wou u even gesproken hebben.’ - -
Vermeulen, die gewoon zat te werken aan z'n schrijftafel, sprong op, ineens bleekwordend. -
‘Godverdomme. Was die krolsche meid nu heelemaal van streek geworden, dat ze daar alweêr was, vlak boven op gisteren-avond.’ -
‘Ellen’ - zei hij, heel vaderlijk-ernstig - terwijl hij de deur achter de meid toesloot. - ‘Wat beteekent dit? - Dit is nu de tweede maal dat je, op 'n ongewoon uur, in mijn particuliere kamer binnendringt; - denk aan je reputatie...’
Zij had het niet eens gehoord. Zij was binnengekomen met een geluks-uitdrukking van: hier ben ik, in hare stralende oogen, en zij zei:
‘Het is nu immers alles heelemaal kláár tusschen ons. - - We moeten nu overleggen wat we doen zullen verder - - we hebben elkaar toch immers lief.’ - - -
Maar de kilkoude, tegelijk angstig terugdeinzende uitdrukking op zijn gelaat, terwijl hij zich bijna verschanste achter zijn bureau, trof ineens haar als 'n openbaring. - -
Sprakeloos keek ze hem nu aan - - -
‘Je gaat toch scheiden van Hermance... je wilt me toch immers trouwen’ - - vroeg ze, hulpeloos plotseling als 'n klein kindje, dat ze zich nu weer voelde.
Vermeulen was stom-verbaasd. ‘Wat 'n geexalteerd wezen! En dat had ze zich dus waarachtig, in 'r onnoozelheid, verbeeld gisterenavond, dat 't hem zóó meenens was. - - - God, God, wat 'n pan daar hij zich had ingewerkt ineens.’ - -
Hij streek zich met de hand over de oogen, om z'n gedachten te verzamelen. ‘Hoe moèst dat nu, hoe moèst dat nu.’ - -
Ellen, ademloos, stond neven hem, drukte krampachtig z'n arm:
‘Je hebt het toch gezegd gisteren, dat je mij lief hebt, dat Hermance dat niet wil’ - - zei ze gejaagd. - - ‘Ik wil alles, - - ik houd zoo van je.’ - -
Zij huilde bijna, zij zakte tegen hem aan; in haar droeve teleurstelling.
Hij vond zijn rol van vaderlijken vriend, ouder en wijzer dan zij, weer terug.
- - ‘Arme, arme lieveling - - lieve Ellen’ - - probeerde hij heel lief te doen - - ‘Wat heb je véél voor mij over. - -
- - - Wat ben je gróót. - - Maar, het kan niet - het kan niet. - - - Begrijp je dan niet dat het niet kan.’ - -
Zij schudde het hoofd. - ‘Je moogt toch echtscheiding aanvragen. - - Dat is bij ons prote-