Gedachtenwisseling.
Aan den heer Joh. G. Schippérus.
Met belangstelling heb ik Uw opstel gelezen over anti-militairisme, en ik moet U in veel dingen toegeven, vooral waar U schrijft over Kapitalisme.
In de noot echter gaat U militairement aan het bevelen, dat de lezers verstomd zullen staan over 'n domheid mijnerzijds; dit is niet consequent en buitendien niet beleefd. Ik wilde slechts het feit aanduiden zonder er verder op door te gaan. Het spreekt wel vanzelf, dat, als er van propageeren sprake is, dit niet alléén in Holland plaats zal hebben. Al zou men willen veronderstellen, dat het anti-militairisme overal toenam, [wat ik niet toegeef], toch zouden er steeds militairen genoeg ter beschikking van de Regeering overblijven om dit te onderdrukken niet alleen, maar ook om kleine Rijken, zooals het onze b.v. te bemachtigen, als de politiek er namelijk op gericht mocht wezen.
Aangezien dus een oorlog niet af te wenden is - onverschillig waar de oorzaak gezocht moet worden -, zullen er militairen dienen te zijn om dien te voeren, terwijl de anti-militairen geacht kunnen worden steeds in de minderheid te zijn.
Een vrijwillige dienstplicht, alleen geldig in tijd van oorlog, zooals de Redactrice zich voorstelt, zou niet verstandig zijn; oefening in vredestijd is bepaald noodig. Bovendien kunnen militairen uitstekende diensten bewijzen bij onlusten binnenslands. Om een recent geval te noemen, zou er van het Champagne-gebied in Frankrijk niet veel terechtkomen, als de militaire macht niet hielp de rust te herstellen. Wanneer de generaal Dibbets in de jaren 1830-31 de stad Maastricht niet zoo goed verdedigd had, zou het geheele zuidelijk deel van Limburg voor Holland verloren zijn gegaan. In onze Koloniën heeft generaal van Heutsz het Gezag weten te herstellen, dat op vele plaatsen in de buiten-bezittingen eerder een schijngezag mocht heeten. Allemaal zaken van algemeene bekendheid. En toch wilt U nog aan de lezers de vraag voorleggen: waartoe dient het militairisme? Ik begrijp U niet.
De doorsneê-mensch is nu eenmaal geen brave-Hendrik, gelukkig, en al laat U hem gaarne vrij in zijn denken en doen, nu en dan zal hij toch uit den band springen - heel natuurlijk -, maar dan is het onredelijk, de Regeering te beschuldigen, als zij gebruik maakt van de macht, Haar toegekend door het volk zelve.
Dit neemt intusschen niet weg, dat ik het altijd flink zal vinden, als iemand opkomt voor zijne principes, in de overtuiging dat die de beste zijn; het wekt sympathie. Met Uwe denkbeelden in zake Kerkelijke dwang b.v. kan ik mij best vereenigen, ofschoon ik niet geheel ongevoelig ben voor de andere partij ook.
Om kort te gaan, U wilt dus géén militaire macht en wèl publiciteit voor dienstweigeraars en ik het tegengestelde. Voilà tout. De tijd zal uitmaken, wie van ons aan het kortste eind trekt.
U beklaagt zich, dat er geen namen worden genoemd, welnu de mijne staat hieronder. Liever