de dochter van den burgemeester van Groningen, de vrouw van een der rijkste ingezetenen van 's-Gravenhage voor zich te zien, in wie de Koningin Sophie zooveel belang stelde, dat zij haar herhaaldelijk èn op Oud-Wassenaar èn later op Blankenburg kwam bezoeken. De eenvoud van Mevrouw Groen was schitterend; er was Majesteit in, een Majesteit der ongekunstelde, waarachtige Christelijke liefde.
Het was geen nederige hoogmoed, zooals men wel ontmoet, die, in het besef van macht, de hoogmoed van wie willen uitblinken in grootschheid des levens, wil overtreffen en dies nog erger is dan de laatste.
Neen, haar ijverige natuur, haar bemoeienis en zorg over alles in haar omgeving, haar lust om in den dienst haars Heeren te arbeiden en door haar liefdebetoon te trekken tot Hem, wien zij aanbad als haar Heiland, lieten haar geen tijd en bewaarden haar voor de lust om uit te blinken door grootschheid des levens of te schitteren door brassende weelde, waarmee vaak de hoogere standen zichzelf verheffen, tegen de lagere oorlog voeren en deze van zich afstooten en tot jaloerschheid en opstand verwekken.
Haar oogmerk was niet overtroeven met tot gevolg afstooten, maar liefdebetoon als Christelijke plichtsbetrachting om broeders en zusters te winnen in den dienst haars Heeren.
De vrouw, die men op Oud-Wassenaar of Blankenburg zag wandelen aan den arm van Koningin Sophie, betitelde de vrouw van een arm Christelijk onderwijzer in den Haag nooit anders dan als ‘lieve vriendin’ en de liefde voor allen die God vreesden ging haar zoover boven het standsverschil dat, naar een ooggetuige mij meedeelde, een eenvoudig burgervrouwtje die haar bezocht, bij het scheiden aan de deur door haar als een oprechte vriendin werd gezoend.
Aldus was de eenvoud in Christelijken levenswandel van de zeldzaam begaafde vrouw, die gedurende bijna een halve eeuw in trouw en liefde Groen van Prinsterer heeft ter zijde gestaan.’
Ziedaar een loffelijke getuigenis over eene vrouw. En zoo schitteren er nog vele als diamanten in intiemen kring.
Was Koningin Louise van Pruisen, zulk een ook naar haar zieleleven uiterst schoone vrouw? En Mevrouw Bosboom ten onzent?
Maar schitterde in haar leven toch ook niet een hooger dan aardsch licht?
HOLLANDICUS.
Noot van de Redactrice. In dit sympathieke beeld stoort m.i. die ‘naaister’-voorstelling. Waarom toch, - zou ik willen vragen, - moeten rijke menschen (en die overigens heel voornaam leven, met prachtige huizen, kostbare meubels, enz.) hunnen eenvoud betuigen door er burgerlijksjofel uit te zien in hun toilet? Dit is een hollandsche soort van christelijke nederigheid, die ik niet begrijp, want waarom mag een modiste, een tailleur, niet evengoed verdienen aan een rijke dame, dan de leverancier harer mooie en kostbare meubels, of dan de voorname confiseur, die de dure schotels toebereidt harer prachtige diners, gegeven in vorstelijke salons? Ik vind het een logisch standpunt, dat een rijk christen alles weggeeft; ik vind dat zelfs het eenig-ware christelijke standpunt, indien men den Bijbel en de bevelen van Jezus-Christus letterlijk wil nakomen. Indien men echter dat niet doet, indien men, zooals wijlen mevrouw Groen van Prinsterer, een groot huis in den Haag op de Vijverberg en een niet minder vorstelijk buitengoed des zomers bewoont, en leeft geheel en al op den daarmede overeenkomenden rijken voet, dan begrijp ik niet wáárom de christelijke eenvoud alléén wordt gezocht in het, wat uiterlijk voorkomen betreft, lijken op een ‘naaister’. Ik vind dat niet eenvoudig, maar gierig-aandoend. Want immers, al degenen, die aan toilet-leveranties verdienen, moeten het in de eerste plaats hebben van juist zulke rijke clientele, en ik vind het daarom hun een onbillijke schade aandoen, wanneer rijke, in mooie en dure huizen wonende, en groote diners gevende menschen, op hun toilet zóó zuinig zijn als ons hier wordt geschilderd, dat met mevrouw Groen van Prinsterer het geval is geweest. M.i. komt het in gevallen als het hare, waar gierigheid natuurlijk is uitgesloten, voort uit een den hollandschen dames dikwijls
ingeboren burgerlijkheid, wat haar toilet betreft; een Engelsche predikantsvrouw kleedt zich royaler dan menige Haagsche high-life-dame, - die een prachtig huis, een auto, wat niet al ter harer beschikking heeft, maar zichzelve optakelt als een ‘naaister’ (en dan wel te verstaan eene zonder éénig geld, want de meeste naaisters kleeden zich heden ten dage heel wat beter en eleganter dan zulke rijke dames). - Dat ik op dit feit den nadruk leg, is ten eerste omdat ik het jammer vind, wanneer burgerlijkheid, aldus, geheel ten onrechte, wordt verward met eenvoud, en ten tweede, omdat m.i. de middelklasse, die der modistes en damestailleurs, der leveranciers van alles in een woord wat behoort bij dames-toilet, als daar zijn bontwerkers, juweliers, corsetiers, kant-magazijnen, etc., etc., beslist lijdt finantieel onder zulke verkeerd-gekozen nederigheid, als die van als sjofele ‘naaisters’ zich aankleedende high-life dames.
Redactrice.