De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.Anti-Militarisme.Oorlog is het spel van den staatsman, het genoegen van den priester, de scherts van den rechter, het handwerk van den moordenaar en voor de gekroonde moordschelmen: het dagelijksch brood; de steunpilaar van hun macht. Zeer Geachte Redactrice,
Naar aanleiding van den door U in Uw artikel over Dienstweigering etc. opgenomen brief (Nr. 40, blz. 643) van ‘een anderen correspondent, insgelijks oud-hoofdofficier’, neem ik de vrijheid U nog eenige plaatsruimte te verzoeken voor het onderwerp Anti-Militarisme, opdat ik in de gelegenheid zal zijn, bedoelden brief eens in het openbaar te toetsen aan mijne Anti-Militaristische overtuiging. In de eerste plaats echter, moet ik mijn leedwezen er over uitspreken, dat èn deze briefschrijver èn de andere oud-hoofdofficier, hunne brieven, die zij toch tot publiciteit bestemden, niet met den naam voluit onderteekenden, wat zij blijkbaar onnoodig hebben geacht. Daar de eerste oud-hoofdofficier over mijn artikel: ‘Een daad van on-christelijk regeeringsgeweld’ nog al in krachtige termen zijn ‘meening en gevoelens openbaarde’ ware het minstens eerlijk geweest, wanneer hij daarbij óók zijn geachten naam had openbaar gemaakt, vooral, waar dit steeds van mij verlangd wordt, wanneer ik een ‘niet-geijkte’ meening verkondig. Wat dezen brief overigens aangaat: Gij hebt dien in Uw artikel: Over Dienstweigering en Anti-Militarisme’ naar mijn genoegen behandeld en behoef ik dus daarop niet te repliceeren. De tweede evenwel, trof mij door de oppervlakkigheid, waarmede geredeneerd wordt over Oorlog, Militarisme, enz. De schrijver meent namelijk, dat de kwestie Oorlog of Vrede zoo ‘heel lastig’ is uit te maken en besluit dan ook maar haar in 't geheel niet uit te maken en den oorlog ‘een noodzakelijk kwaad’ te noemen. Ik kan de ‘lastigheid’ der kwestie zoo moeilijk inzien. Heel lastig.... voor wien? O, zeer zeker voor ieder wiens verstand zóódanig is verward geraakt in het leugen-net van ‘Vaderlandsliefde, oranjehuis, god-van-nederland, onafhanklijkheid, heldenmoed’ enz., dat hij het tenslotte ‘heel lastig’ gaat vinden waarheid van leugen te moeten onderscheiden of - wat hetzelfde is - natuur van onnatuur, zoodat hij, gemakshalve, zich ervan afmaakt met enkele gemeenplaatsen en verder meedoet met den grooten hoop. Voor hem daarentegen, die zijn gezond menschenverstand heeft losgemaakt van den Leugen, die denkt en voelt als mensch, is de kwestie Oorlog of Vrede? niet zoo heel moeilijk meer op te lossen. Want hij vraagt zich af: waartoe de oorlog dient, waarom er gestreden wordt. En dan moet het antwoord steeds luiden: de oorlog wordt gevoerd in het belang van het groot-kapitalisme; Alles goed en wel, zal hij in den beginne dan zeggen, maar hoe maken wij aan den oorlog voor goed een einde? - De oorlog, een uitvloeisel van het Kapitalisme zal niet eer verdwijnen, vóór het Kapitalistisch stelsel van privaat-eigendom - dat noodzakelijk met zich brengt: uitbuiting van millioenen onterfden - opgeheven is. Wie dus den oorlog wil doen verdwijnen moet beginnen het Kapitalisme met wortel en tak uit te rukken. Het aardige praatje van: ‘als wij - Hollanders - nu aangevallen worden, dan moe- | |
[pagina 668]
| |
ten we ons toch verdedigen?’ dat hier en daar nog wel eens opgeld doet, wordt te niet gedaan door te vragen: ‘Wie valt er aan?’ We zijn dus Anti-Militaristen, omdat we niet aangevallen willen worden, nòch zèlf willen aanvallen. We zijn Anti-Militaristen, omdat we ons niet willen laten gebruiken om de eer-, heersch-, of hebzucht te bevredigen van enkelen en we maken propaganda voor dit beginsel waar we dit kunnen, om de menschheid wakker te schudden uit den hypnotischen slaap, waarin zij gedompeld ligt; om haar aan het denken te brengen door haar tegengif toe-te-dienen tegen de slaapmiddelen, haar ingegeven door Pers, Kerk en School.
Een zeer sterk sprekend bewijs, dat het Leger alléén door dwang en onwetendheid wordt in stand gehouden, levert de briefschrijver zèlf, waar hij namelijk, sprekende over het dienstweigerings-‘geval’, zegt: ‘Het beste is, volgens mijne meening, zoo'n geval niet te publiceeren. Ja, ik voel het, dit hindert Uw eerlijkheidsgevoel, en mij hindert het niet minder, maar heusch, anders kan men leger en vloot wel afdanken, dit wil zeggen, ons land bloot geven aan elke vreemde mogendheid, die maar wil.Ga naar voetnoot*) Alzoo: wanneer het volk, door het publiceeren van dergelijke ‘dienstweigeringsgevallen’, aan het nadenken wordt gebracht, zal het morgen tien dienstweigeraars opleveren, overmorgen honderd en eindelijk, ja, dan kunnen de heeren hun biezen wel pakken, want dan is er geen leger meer, waarvan zij zich kunnen bedienen om zich te verrijken! En dan is er ook geen leger meer, om het ontwakend proletariaat te onderdrukken en uit te moorden, zoodra het eenig teeken van leven geeft!Ga naar voetnoot**) Dat het dus, van Regeerings-standpunt bezien, listiger zou zijn, de gevallen van dienstweigering dood-te-zwijgen (trouwens, dat doèt men al) is zeer juist opgemerkt, - intusschen wel teekenend voor hem, of haar, die tot dergelijke minderwaardige middelen zijn toevlucht moet nemen om het Gezag te handhaven. - En daar het van Anti-Militaristisch standpunt bezien noodig is, dergelijke gevallen zooveel mogelijk wereldkundig te maken, schreef ik in dit blad mijn artikel: ‘Een daad van on-christelijk regeeringsgeweld’, waarmede ik hoop te hebben bereikt, dat de lezers-te-goeder-trouw zich in 't vervolg rekenschap zullen gaan geven van de vraag: Waartoe dient het Militarisme? JOH. G. SCHIPPÉRUS. | |
II.
|
|