| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
He redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
| |
| |
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Maris Stella. - Wat is er toch verbazend veel overeenkomst soms tusschen U en mij, wat vele ervaringen of gedachten betreft! B. v. wat gij mij schrijft over Uw ondervinding, dat Uw leven steeds op U den indruk maakte, ondanks alles, van te worden ‘geleid’ door onzichtbare machten. En dan dat andere over ‘de plicht’. Dat deed mij een beetje bitter glimlachen, want ik-ook heb dat koude woord te veel gehoord in mijn jeugd, uit een zuiver-godsdienstig-calvinistisch oogpunt. Je ‘plicht’ is toe te geven omdat je een meisje bent. Je ‘plicht’ is toe te geven, want jij bent de jongste nu eenmaal. Je ‘plicht’ is je in allerlei onrechtvaardigheden te schikken omdat.... Ik wil niet persoonlijk worden, daarom liever niet doorgaan, maar ik-ook weet wat dat is, het wanhopig naar veel liefde snakken van een kind. En daarom-ook geloof ik beslist met U, dat niets zóòzeer ‘plicht’ is der ouders te zorgen dat hunne kinderen een opgewekte, als gelukkige en liefdevolle jeugd hebben; en ik ben vast overtuigd dat de herinnering daaraan hun heele leven dan verder zal vervroolijken en zal vermooien. De ziekte mijner moeder en de zorgen van mijn vader maakten in ons huis veel van dien aard verklaarbaar en vergefelijk, maar, wanneer ik rijke, gezonde moeders zie, die hare kinderen eenvoudig, gemakshalve, overlaten aan de bedienden, omdat zij zichzelve gaan amuseeren buitenshuis (want het vergadering- en nuttigheiden kunst-gedoe is evengoed amusement en zelfaanbidding als het wereldsch uitgaan naar diners en opera en bals), dan bekruipt mij altijd eenerzijds een zoo diep, diep medelijden met de voor altijd verminkte jeugd van die kinderen, liefdeloos achtergelaten thuis; en anderzijds stormt het in mij van verontwaardiging dat zulke vrouwen kinderen hebben. Want, de uitvlucht dat zij het aan hen thuis goed
maken door hen lekkers achter te laten, of doordien zij hun andere genoegens bezorgen, van kinderpartijtjes, enz., zij is niets anders dan een schandelijke miskenning van het recht dat het kind heeft op het gezelschap en den omgang der moeder, middelpunt van de gezelligheid thuis, - althans dat behoort zij te zijn - en die, als zoodanig, nooit door wat of door wien ook kan vervangen worden. -
Ik vind Uw werk-systeem uitstekend, precies zooals ik het mij had voorgesteld in Uw geval. Gij moet het juist zoo doen, als gij het beschrijft, - ook wat het opschrijven betreft van wat op een bepááld oogenblik Uw stemming is, al past dat eerst later in een volgend gedeelte van het werk. - Met mijn vraag of gij l'Oiseau bleu gelezen hadt bedoelde ik geen oogenblik dat die U had geïnfluenceerd misschien. Dat zou niet eens kunnen, want ik geloof niet dat het reeds in boekvorm was verschenen op het oogenblik waarop gij mij Uw proloog zondt, maar ik bedoelde enkel een eenvoudige vraag, omdat ik overtuigd ben dat gij-ook het onderwerp en de uitwerking van l'Oiseau bleu mooi zult vinden, juist iets in Uw geest; toen ik Uw proloog las trof mij de overeenstemming van Uw ziel en die van Maeterlinck in dat bepaalde opzicht van: le royaume de l'Avenir. - Het versje, dat gij als motto wilt nemen, is van De Genestet. Ik-ook vind het, evenals bijna alles wat deze gevoelsmensch dichtte, héél waar- en mooi-gezegd.
- Met het portret van Uw hondje deedt gij mij veel genoegen, want gij weet welk een hondenliefhebster ik ben, zoodat ik altijd zoo innigblij ben, wanneer mijn correspondenten mij in in dat opzicht návoelen, of het met mij eens zijn uit eigen ondervinding, zooals in Uw geval. Nietwaar, alles wat gij mij vertelt van zijn liefde en trouw is één bewijs van hetgeen men in zoo menig oogenblik van leed of smart kan ondervinden aan liefde en trouw van een zoogenaamd ‘stom dier’. (Ook weer zoo'n hoogmoedig-opgeblazen-mensch-uitdrukking.) - Waarlijk, niet alleen in vreugde-oogenblikken, maar evengoed in die van verdriet, zijn mijn honden mij tot een enormen levenstroost, en ik acht hun vriendschap vrij-wat-beproefder dan die van de meeste menschen. Die laten je in den steek in tegenspoed, vergeten je, hebben geen tijd, denken allermeest aan eigen nooden en levensrampjes, hoe gering ook soms; maar je hond lééft met je méé, begrijpt je, kènt je, doorziet zelfs je vijanden, - precies zooals gij het beschrijft. - Ik moest lachen om de fraaie opvatting van bedroefdzijn, die de door U beschreven persoon had. Op die wijze is het dus eigenlijk een bewijs van veel van iemand houden, wanneer je hem maar dadelijk vergeet na zijn dood, en dadelijk je gewone pretjes nagaat. Nu, dat doen de meesten dan ook. Wanneer de begrafenis voorbij is, gaan de gordijnen op, (tegenwoordig gaat de rouw ook al uit na weinig weken, en wordt zoo elegant gedragen overigens dat je er nog meer geflatteerd uitziet dan niet in den rouw), en, wat het zichamuseeren en pret-maken betreft, dat kan dan allemaal weer dadelijk daarna op den gewonen voet voortgaan. Volgens den door U bedoelden persoon is dat dan echter eerst recht de ware manier van je droefheid toonen, omdat het bewijst hoe goed je altijd voor den afgestorvene waart, ‘zoodat je je-zelf niets behoeft
te verwijten’. Ja, met zulke fraaie drogredenen om eigen egoïsme goed te praten komt men er gemakkelijk genoeg. Wat zulke dingen betreft hebben de meeste menschen al héél weinig gevoel. En ik kan dan ook begrijpen dat gij dien omgang hebt afgebroken.
- Ja, Parijs is, om eens een afwisseling te hebben, en om een mooi tooneelstuk opgevoerd te zien, onvergelijkelijk. En dan ook wekt het altijd in mij - en, die daarenboven zoo graag historie lees - zulk een zee van interessante herinneringen, wanneer ik bedenk wat er al is gebeurd, place de la Bastille, place de la Concorde, rue du Temple, etc. etc. Maar er moeten wonen zou ik niet graag, want ik vind Parijs, met uitzondering van de Avenue de l'Opera en de Rue de la Paix, vuil; zelfs de groote boulevards zijn niet half zoo rein als zij konden zijn, en de huizen doen je bijna zonder uitzondering groezelig aan van buiten. Deze maal ben ik gaan zien naar het huis van madame Steinheill: impasse Ronsin. Dat interesseerde me. Een af- | |
| |
schuwelijk-geheimzinnig-aandoend villatje, verwaarloosd en griezelig om aan te zien. Onze auto moest stoppen in de rue Vaugirard, waarvan de impasse Ronsin een zijstraatje is, en wij gingen het huis op ons gemak te voet bekijken. Ik heb indertijd al de phases van die moordgeschiedenis, en het schandelijk geknoei van rechters en getuigen, - omdat madame Steinheill zoovele dubbelzinnige relatieën had onder de heeren rechters zelf - met zoo veel belangstelling gevolgd, dat ik de villa, waar de afschuwelijke misdaad, op man en moeder tegelijk, is gepleegd, toch graag eens wilde gaan zien. Want, al is die vrouw ten slotte vrijgesproken, van den smet van haar min gedrag, van zich aan elkeen voor geld verkoopende zóógenaamde fatsoenlijke dame kan zij zich in geen geval meer vrijwasschen. En bovendien, wat beteekent zulk een vrijspraak, onder die omstandigheden!
- Ik-ook vind een mooie comedie, een drama vooral, een heerlijk genot. Maar ik stel mijn eischen nog al hoog. Juist daarom vind ik dat men naar Parijs of naar Berlijn of naar een andere groote duitsche stad moet gaan, om een goed samenspel te zien, en wezenlijk mooie décors. - De meeste fransche stukken zijn voor mijn smaak veel te frivool en te kinderachtig, alleen berekend op effecten van dubbelzinnigen aard, terwijl daarentegen Hauptmann, Sudermann, Ibsen, - mijn lievelingsauteurs wat theater betreft, - in Duitschland worden begrepen, worden gespeeld als nergens anders ter wereld. L'Oiseau bleu echter van Maeterlinck is zoo geheel iets anders dan je meesttijds ziet in Frankrijk, is een zoo roerend-eenvoudige, teer-gedachte feërie. Velen begrijpen het dan ook niet naar den diepgevoeligen inhoud, en gaan alleen om de uiterlijke dingen te bewonderen, de mooie decors, de zeldzame costumes, die van de Nacht, het Licht, het Brood, de Melk, de Suiker, de Hond, de Kat, etc.
Alweer iets dat gij en ik gemeen hebben, die lust actrice te worden, uit onze kinderjaren. Mij lijkt het trouwens nog steeds heerlijk een rol te vervullen waarvoor men voelt, maar ook alléén zulk eene. Zoo b.v. is mij die van Magda uit Heimat altijd zoo innig-sympathiek; ook die van Hedda Gabler, ofschoon zij geen brave persoon is, trekt mij toch steeds aan, om het hartstochtelijke van haar voelen, omdat zij is een iemand. En op die wijze voel ik voor vele heldinnen van Ibsen. Maar daarentegen lijkt het mij eenvoudig-onmogelijk een rol te moeten spelen, die je koud laat, die je vervelend, of kinderachtig, of wat ook, dat tegen je eigen smaak indruischt, zoudt vinden.
Ik ben, bij leven en welzijn, zeker 1 Juli reeds terug uit Nauheim, daar wij begin Mei gaan, en ik de kuur bereken op een zes weken. Maar gij moet niet nu reeds van mij afscheid nemen, uit vrees het mij te zullen te druk maken, want ik heb altijd den tijd voor mijn correspondenten, en gij zoudt mij heusch verdriet doen, indien gij dacht dat gij mij lastig waart met Uw brieven. Integendeel, ik stel Uw vertrouwen wezenlijk zoo op prijs, en, uit elkeen Uwer brieven, leer ik kennen in U een geestverwante in veel opzichten. Dus, ik neem nog geen afscheid voorloopig. Hartelijk gegroet.
Nora. - Hartelijk dank alweder voor de kaarten. Ik heb ook Uw tooneelstuk ontvangen, en met veel genoegen gelezen. M.i. stelt gij de uitersten wel wat héél zwart tegenover elkaar, maar de denkbeelden erin beaam ik volkomen, en ik zou zeggen dat het zich best leent ter opvoering. Is dit reeds geschied ergens?
Mits. - Ik laat U de drukproef zenden. - Het Padvinders-vers (zie vorig nummer) is inderdaad groote prulrijmelarij óók nog. - Voor Louise Michel ben ik, toen ik veel las later van haar leven en haar zelfopoffering, een groote achting gaan koesteren, en, voor de zooveelste maal, heb ik toen weder geconstateerd hoe geméén tegenstanders iemand plegen te veroordeelen en uit te schelden zonder onderzoek, alleen omdat de een den ander, opzettelijk bevooroordeeld, napraat; want ik ben vast overtuigd dat van al de menschen uit mijn omgeving, ‘ontwikkelde’ ‘beschaafde’ menschen, niet een iets afwist van het werkelijke doen en laten van Louise Michel. Alleen, zij was een anarchiste. Dus, zij werd dáárom belachelijkgemaakt, en op hoogen toon veroordeeld, zonder eenig nader onderzoek. M.i. is zij een dier martelaren eener verloren zaak geweest, die zichzelve offeren voor een onbereikbare rechtvaardigheidsillusie, iemand, die alles over had voor hare naasten, als zoodanig een ware vrouw, - anarchiste of niet, - omdat zij had een eindeloos, een zichzelve gevend liefdeleven aan hare naasten, aan diegenen, die meer nog moesten missen dan zij.
Ik wil mij principieel niet in de correspondentie uitlaten over de gedachtenwisselingen in de Lelie, dus, over dat gedeelte in Uw brief bewaar ik het stilzwijgen. Wel echter geef ik U volkomen gelijk, dat ‘christelijke parlementaire leiders zijn mis-leiders.’ Juist van hen zou Christus zich afwenden, en zeggen: Ik heb U nooit gekend. De leiders van andere partijen treden niet op onder het motto Christendom, maar zij, die, in naam van Jezus Christus, durven plattreden al wat deze leeraarde, die durven in het aangezicht slaan Zijn hoogste geboden, dag aan dag, zij zijn huichelaars, op wien Hij-zelf het woord farizaër stellig nog tienduizendvoudigmaal-meer zou toepassen, dan op de joodsche voorgangers uit zijn eigen tijd.
Indien gij het bewuste boek in Uw bezit hebt, dan wil ik het liever van U leenen, dan het mij terstond aan schaffen. Maar, kunt gij het niet missen, geef mij dan den prijs eens op. Vriendelijke groeten.
Cenina. - Ik hoop dat ik Uw pseudoniem goed lees? Welk een aardige leuke brief! Ik herinner mij Uw laatsten uit Indië nog heel goed, en alles wat gij mij toen verteld hebt over dien gelukkigen omkeer in Uw lot. Nu is er wel eerst heel wat tegenspoed op gevolgd van ziekte, maar dat neemt niet weg dat gij het nu toch, dunkt mij, heerlijk hebt, nu de dokter zoo tevreden is over U, en gij tweeën daar zoo benijdbaar-gezellig zit in Zwitserland. Want heusch, ik krijg bijna heimwee naar al die mij zoo bekende plekjes, wanneer ik Uw brief lees. Alleen Uw bobsleighen Uw wintersport benijd ik U niet. Ik vind bobsleighen een onzinnig genoegen voor groote menschen; het is mij onmogelijk iets anders te voelen dan een soort verbazing, dat volwassenen zich zóó klein kunnen aanstellen, wanneer ik
| |
| |
zoo'n bobsleighwedstrijd zie. Het verhaal van de verruktheid, door den postmeester vertaald in ‘verrückt’-zijn, deedt gij op zulk een amusante wijze, dat het belóóft voor Uw aankondiging van iets te willen zenden ter beroordeeling. Natuurlijk moogt gij dat gerust doen. Zendt het wanneer gij wilt. Wat den roman Uit Christelijke Kringen betreft, ik ben blij dat gij ook dien zoo gaarne leest. Hij komt stellig uit in boekvorm later; dit ter Uwer geruststelling. En, aangaande de vijandschappen, die ik mij daardoor maak, ja die neem ik erbij voorlief. Daar staat tegenover dat menig oprecht en eerlijk bijbel-geloovig mensch mij schrijft: U zegt de waarheid; U hebt het over schijngeloof en over huichelarij, en volstrekt niet tegen geloof als zoodanig. Zoo is het ook. Voor een eerlijk geloof heb ik grooten eerbied, of het Protestantsch is of Roomsch-katholiek doet er niet toe, en daarom kan ik Uw sympathie en bewondering en dankbaarheid aan de Roomsche liefdezusters op Maris Stella ook heel goed navoelen. Die correspondent, die gij bedoelt, is, evenals gij-zelve, protestant, en het zal haar zeker genoegen doen dat gij uit mijn correspondentie met haar terecht hebt vermoed, hoe zij-ook is een met liefde en sympathie voor de Roomsch-katholieke Zusters vervulde patiënte. Wat mij-zelve betreft, ik heb dikwijls in de Lelie verteld, hoe ik vijf maanden lang in Bonn ziek lag in het R.-K. St. Johannis-hospitaal, het stedelijke hospitaal aldaar, dat geheel wordt bestierd door R.-K. liefdezusters, en hoe ik nooit dien tijd zal vergeten, van on verdeelden dank aan de ondervonden goede-liefdevolle-zelfopofferende behandeling door hen. Nu, dezen winter, was onze Marie een heelen tijd ziek, en hebben wij bij haar een R.-K. Zuster in huis gehad, en wij zijn allen vervuld geweest van bewondering en dank, al dien tijd; niet alleen
dat zij alles deed met de grootste opgewektheid en toewijding, en nooit tijd verlangde voor zich-zelve, maar daarenboven was zij altijd even hartelijk en vroolijk, een ware gezelligheid in huis, die wij noode zagen heengaan.
En nu hebt gij het zelve ondervonden wat ik-ook altijd zeg, namelijk dat men ons-protestanten zoovele dingen anders zegt, en geheel onwaar, dan het toegaat in werkelijkheid bij de R.-K., ook wat hunne leerstellingen betreft. Lieve Cenina, waarom denkt gij dat het ‘Roomsch’ is te knielen, indien Uw hart dat U ingeeft in een kerk? Dat is een calvinistische opvatting, maar volstrekt geen protestantsche, want in de Engelsche protestantsche Kerk wordt steeds geknield bij èlk gebed, en in de duitschevangelische (waar ik-zelve werd aangenomen) knielden wij bij het avondmaal. Daaruit ziet gij alweer, dat het dwaas is een of ander uiterlijk gebruik te veroordeelen als ‘Roomsch’; alsof het alleen dáárom niet zou kunnen deugen in Gods oog. Ik-voor-mij vind het zelfs vrij wat eerbiediger, indien men in de Kerk is - ‘Gods Huis’ dan toch immers - Hem knielend te naderen, dan enkel te staan, of, zooals in de Afgescheiden Kerk waar ik als kind heen moest geschiedde, te blijven zitten zelfs, onder een eindeloos lang gebed. (Waarbij sommigen zelfs den hoed of de pet op het hoofd hielden om de koude). - Overigens, ik voor mij denk dat God meer zal voelen voor den wezenlijken eerbied dien men hem betoont, voor de wezenlijke stemming der ziel, dan voor den een of anderen toevalligen vorm van eeredienst, of die nu Roomsch is, of calvinistisch, of doleerend, of Luthersch, of wat ook. - Ik vind het zoo aardig dat gij mij dat alles zoo uitvoerig en zoo vriendschappelijk schreeft. Had ik geweten dat gij op Kerst-avond zóó in mijn buurt waart, en zoo naar de uwen verlangdet, dan had ik U een teeken van belangstelling gezonden. - Och toe, indien Uw zuster een hondje wil hebben, laat zij dan een arm zwervelingetje nemen. De dure rashonden vinden nog wel ergens een onderdak, maar er zijn zoovele arme kleine
verlatenen, juist ook in het buitenland, waar de vreemdelingen, die er soms na één seizoen genoeg van hebben, hen meedoogenloos achterlaten; speciaal de Engelschen doen dat, die geen enkelen hond van het vaste-land mogen meebrengen zonder hem eerst drie maanden aan de grenzen ter observatie achter te laten, - uit bespottelijke vrees voor hondsdolheid. - Om den last van die wet laten de Engelschen dan heel dikwijls mooie en jonge diertjes, die zij op reis kochten, ten slotte wreed, op straat, achter. Ik heb zoo menig zwervelingetje aldus gezien. Gisteren redde ik hier in den Haag er nog een, een mooi jong dier, dat eenzaam op straat zwierf, en voor wien ik gelukkig ook dadelijk een goed tehuis vond. - Wanneer ik terug ben uit Nauheim, zal ik U graag eens ontmoeten, maar liefst toevallig. Ik houd niets van zulke afgesproken ‘kennismakingen.’ Die worden zoo stijf. Nu hoop ik maar dat het niet opnieuw zóó lang zal duren eer ik van U hoor, en dat Uw gezondheid zoo goed zal blijven vooruitgaan. Ik zou denken dat Genève als slot der reis U niet zal meevallen. Het is er koud soms in dien tijd, en het kan er akelig warm zijn óók. Waarom niet 't Berner-Oberland; dat is reeds in Juni verrukkelijk. -
Odillon. - Hartelijk dank voor Uw brief. - Ik dacht wel dat gij over die tooneelstukken zoo zoudt denken als ik, en ook over de spelers, want ik ken Uw smaak wel zoo'n beetje op dat punt. - En ook dacht ik wel dat het artikel over toilet bij U wel instemming zou vinden. Indische dames, en ook de hollandsche, die in Indië geweest zijn, hebben over 't algemeen op die punten, van de onderdeelen van toilet, een veel gedistingueerder smaak dan vele andere hollandsche, en begrijpen ook beter dan deze, dat men, om zich goed te kleeden, niet kan noch mag zuinig zijn, juist allerminst op de qualiteit van zulke onderdeelen, en van zulke zoogenaamde ‘kleinigheden.’
Over de Holl. Vrouw in Indië geloof ik niet dat wij het heelemaal eens zijn, want, gelijk gij ziet, vind ik het een bijzonder-wáár boek, ofschoon ik erken dat het hier en daar nuchter en koel is geschreven; maar toch vind ik het soms héél gevoelig. - Ja, het is, na Parijs, waar wij zomer hadden bijna, hier ineens fel-koud, maar vandaag is het nog al vrij mooi. Ik ben al blij als het droog is. Over de gedachtenwisselingen laat ik mij principieel niet uit in de correspondentie; dat zou niet fair zijn tegenover de inzenders.
Het April-grapje van de Telegraaf, over Benjamin,
| |
| |
en het door hem veroorzaakte ‘incident’, vond ik héél vermakelijk. Het was leuk bedacht, en amuseerde mij dientengevolge meer, dan onze droge hollandsche couranten 't mij gewoonlijk doen.
No. 10. - Ik mag op het meeste van Uw brief niet antwoorden, zegt gij, wat ik ook heel goed begrijp, dus, ik moet er mij toe bepalen U te danken voor Uw vertrouwen. Mij dunkt, gij behoeft U geen gewetensbezwaren te maken indien Uw vermoeden juist zou zijn; gij handeldet eerlijk en oprecht, en totaal in het belang van anderen. Dat rechtvaardigt U voor U-zelve. - Overigens, ja, zoo is de wereld, zij buigt voor die de macht en het geld hebben, en neemt een brutaal air aan tegen de eerlijken en moedigen zonder geld. - Wat mij betreft, met Pinksteren ben ik denkelijk in Bad-Nauheim, en met Paschen zit ik op het punt van te verhuizen, want wij gaan wat grooter wonen, (blijven echter op Scheveningen). Maar, als gij mij moet spreken, dan kan ik U desnoods rendez-vous geven ergens. Enfin, ik hoor dat nog wel van U. Nu durf ik op Uw brief niet verder ingaan, uit vrees U te zullen verraden. Het antwoord op die briefkaart van U, met antwoord betaald, was onnoodig geworden. Ik had in die dagen zoo weinig tijd tot particulier antwoorden.
Zonnehof. - Hartelijk dank voor Uw lieven brief. Ik geloof dat gij en ik elkaar veel beter begrijpen dan gij denkt, en dat wij veel minder ver van elkaar staan, dan gij vermoedt. Maar, gij en ik hebben, stel ik mij zoo voor, heel verschillende karakters. Want, ik ben een heel hartstochtelijke natuur, ik voel het genot van liefhebben heel sterk, maar ik voel ook onrechtvaardigheid en gemeenheid héél sterk, en, als ik menschen zie die anderen gemeen behandelen, die misbruik maken van hun overmacht op dieren, die valsche streken uitvoeren, enz. enz., dan kan ik intens woedend worden, dan kan ik dezulken haten, ook al hebben ze mij persoonlijk niets misdaan. En omgekeerd, ik kan onbegrensde bewondering en sympathie voelen voor iemand, die in het verborgen een mooie daad doet, die wezenlijk lief en zacht is, enz. enz. Ik vind het zoo heerlijk dat gij gelukkig zijt met Uw levensopvatting, dat ik mij van harte daarover verheug. En gij hebt volkomen gelijk dat het leven volstrekt niet altijd ‘groote daden’ van ons vergt. De kleine zijn soms veel moeilijker. - Gij zegt dat ‘mijn ziel om vrede en vreugde vraagt’. Wel, lieve Zonnehof, dat is ook zoo. Maar, niet voor mij-zelve, want ik ben wezenlijk zoo gelukkig persoonlijk, dat ik menigen dag zeg tot mijn vriendin: Wat hebben wij het toch goed samen! Maar, wèl lijd ik onder al de onrechtvaardigheid en ellende en wreedheid en gemeenheid om mij heen. Die kan mij woest-verontwaardigd maken, en mijn eigen gelukkige stemming daardoor soms bederven van medelijden.
Het spijt mij zoo vreeselijk, van dat exemplaar van Uw tijdschrift. Ik herinner mij dat alles ook heel goed, maar ik heb juist daarom ook nog eenige hoop, dat het zal te voorschijn komen bij het verhuizen. Men bergt wel eens iets van dien aard zóó goed op, dat men later niet meer weet wáár men het liet. En ik hoop dat dit hier het geval is geweest. Zoo niet, vergeef het mij dan, dat ik het verscheurde. -
En gij hebt dus gelachen over mijn correspondentie onlangs, over het verengelschen van namen, en gij vindt dat, wat Louise betreft, iedereen ‘Lewiese’ zegt, zoodat een afkorting in dat geval noodzakelijk is. Lieve Zonnehof, ik heb zelve verscheidene Louises in mijn familie, en die voluit bij dien naam genoemd worden, en ik kan U verzekeren, dat ik er nooit ‘Lewiese’ van hoorde maken, en gansch en al verbaasd was over de vulgariteit van een meneer, dien ik inderdaad steeds van zijn zuster hoorde spreken als ‘Lewiese’, - de eerste en eenige maal dat ik die uitspraak hoorde. Er werd mij toen geantwoord: Dat is Geldersch, Enfin, Lou en Loulou zijn m.i. ook niet speciaal-verengelschte fraaiigheden, zooals die welke ik bespotte, van b.v. Marij voor Marie, of Lizzy voor Lize, etc. Ik vind Louise een heelmooien naam, en ook een die niet te lang is voor dagelijksch gebruik.
Mevr. ten H. - Met vriendelijken dank voldoe ik thans gaarne aan Uw wensch.
Timmy. - Ik geloof dat Uw lijn bepaalt ligt in poëzie van godsdienstigen beschouwenden aard. Gij hebt een bijzonder zoetvloeiende zangerige wijze van U uit te drukken. - De twee: madeliefje en sonnet nam ik niet aan, omdat ik madeliefje wat onbeduidend vind, en sonnet mij minder-gelukkig gekozen toeschijnt van vorm. De andere komen de volgende week. - Nietwaar, dat kunnen hondenoogen zoo eenig: je zoo trouw-weemoedig-teeder aankijken. Al mijn honden hadden heel verschillende oogen, maar alle hadden of hebben dezelfde oneindigtrouwe-teedere uitdrukking. De oogen van den armen lieven Frits waren vroeger zoo prachtig, heel-groot-bruin, maar nu komt er door zijn blind-gaan-worden zulk een dof waas over, en dat maakt het nog weemoediger wanneer hij ze dan zoo vol-vragend naar je opslaat; wij weten dan nooit wat hij nog ziet en wat niet, maar wèl weten wij, dat wij-zelf nog ééns zooveel van hem houden om zijn aldus misdeeld-zijn bij Benjamin vergeleken, wiens veel kleinere oogen zoo ondeugend-helder schitteren als hij iets heeft gediefd, of pret heeft, en dan weer ineens, wanneer hij ziet dat wij zonder hem uitgaan, vooral als het uit-eten-gaan betreft, een geheel veranderde uitdrukking van sombere droefheid aannemen. - Ik vind het heerlijk dat gij-ook van honden houdt, en, dat Uw pleegkind U steeds zoo hartelijk begroet bij Uw komst, is wél een bewijs hoe gij goed waart voor hem, want goede menschen vergeten honden niet licht. Dank voor Uw vriendelijke boodschap aan Frits en Benjamin, die ik dadelijk overbracht. Het tweetal is namelijk, wanneer ik werk, steeds bij mij in de kamer, en, als Benjamin zich ten slotte gaatvervelen, en vindt dat het te lang duurt, dan zoekt hij een vod uit den papiermand, en komt mij dat brengen op schoot, ten teeken dat ik mij nu eens een beetje met hem moet gaan bemoeien.
Odo. - Ik heb U alles teruggezonden wat ik nog van U had onder het niet-aangenomene; maar er was geen stukje bij met den door U opgegeven titel. - Het moet reeds geruimen tijd geleden zijn dat ik het weigerde, want ik heb Uw beide lang dáárna gezonden feuilletonbijdragen veel later aangenomen. Dus, vermoedelijk is het reeds vernietigd. Hartelijken dank voor Uw vriendelijke woorden over de Lelie.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|