kiest omdat het indruischt tegen zijn persoonlijke gevoelens.
De wet is er nu eenmaal op gemaakt, en als burger van den Staat is men dus genoodzaakt die wetten op te volgen. Een belasting schuldige, die niet betalen wil, wordt ook vervolgd. Gelukkig hoort men maar zelden van zulk eene hardnekkige dienstweigering, als waar U van schrijft. En al kan ik den dienstweigeraar niet geheel en al ongelijk geven, hem ophemelen doe ik toch ook liever niet. Het beste is, volgens mijne meening, zoo'n geval niet te publiceeren. Ja, ik voel het, dit hindert Uw eerlijkheidsgevoel, en mij hindert het niet minder, maar heusch, anders kan men leger en vloot wel afdanken, dit wil zeggen, ons land bloot geven aan elke vreemde mogendheid, die maar wil. Onze onafhankelijkheid, waar zoo lang voor gevochten is, en waar we prat op gaan, is dan naar de maan, koloniën gaan in andere handen over, en wij kunnen dan zuchtend opmerken, dat het toch beter ware geweest, wanneer we ons flink hadden verdedigd.
Ik kan me best in Uwe gedachten verplaatsen, dat eene wapenschouwing voor U niets bekoorlijks kan hebben, en ik moet U eerlijk bekennen, voor mij ook niet veel; zulke diensten, volgens traditie gewettigd, stonden mij altijd erg tegen. En wat het dragen van een uniform aangaat, dit is een zeer noodzakelijke dracht, om in oorlogstijd niet te worden aangezien voor een maraudeur, dien men eenvoudig ophangt. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Gaarne voldoe ik aan de uitnoodiging in het slot van dezen brief vervat, en breng ook deze meening onder de algemeene aandacht. - Waar mijn correspondent zegt dat een oorlog een noodzakelijk kwaad is, daar herinner ik hem er aan mijnerzijes ditzelfde ook reeds te hebben toegegeven in mijn antwoord onlangs in het hierboven bedoelde artikel: Dienstweigering en Anti-militairisme.
Tusschen een noodzakelijk kwaad echter, en het den oorlog verheerlijken, zooals zoo gedurig geschiedt, (lees b.v. dat onzinnige versje, overgenomen in de correspondentie voor Mits in dit nummer) bestaat een hemelsbreed verschil. Ziekten b.v. zijn óók niet af te wenden rampen, maar men beschouwt ze dan ook als zoodanig, en niet als dingen om zich prat op te doen, zooals dat geschiedt waar het gewonnen veldslagen (met al de eraan verbonden verschrikkingen) geldt. - Dat er officieren en soldaten moeten zijn om een oorlog te voeren, is, bij een staand leger, wáár, maar, mij dunkt, men kon een vrijwillige dienstplicht invoeren, alleen geldig in tijd van oorlog. Wié het dan waarlijk overheeft voor 't vaderland, die kan zich dan laten doodschieten. Overigens, ik zelve ook heb reeds gezegd, dat ik het nutteloos acht zich te verzetten tegen de overmacht, en daarom, wat mij-persoonlijk betreft, stellig veel liever mij zou hebben onderworpen aan de wet in dezen, dan te gaan spelen, zooals de dienstweigeraars doen, martelaar voor een hopelooze zaak. Echter voor hun oprechtheid en eerlijkheid in dezen, juist omdat zij martelaars zijn, vraag ik den eerbied dien zij verdienen. - Ik-voor-mij geloof niet dat kleine landen als het onze iets vermogen tegen de overmacht, zoodra men onze nationaliteit wezenlijk wil te niet doen. De geschiedenis met België heeft het immers bewezen, toen Frankrijk ons in den steek liet. Wat vermocht toen ons leger en zijn ‘dapperheid’!? Niets. Daarom acht ik bij ons een staand leger een geheel overbodige uitgave. - Dat men als burger van den Staat zich aan de wet moet onderwerpen, hoe onbillijk ook, beaam ik; hetzelfde trouwens zeide ik reeds hierboven, namelijk dat ik uit dat oogpunt juist het
dienstweigeren een noodelooze zelf-kwelling vind. - Dat het niet-publiceeren van zoo'n dienstweigering-geval veel slimmer zou zijn, in het eigen belang van den Staat, als het er zoo'n drukte over maken als steeds geschiedt, geef ik mijn correspondent glad weg toe. Datook vind ik altijd dom, want zoo mááakt men martelaars. Het is daarmede als met het voortdurend de gelaatstrekken en maîtressen van fransche misdadigers publiceeren, gelijk in fransche bladen mode is; men moedigt juist aan, wat men wil tegengaan. Zoo dom is echter de Regeerende Overheid in dit speciale geval.
- ‘Onze onafhankelijkheid, waar zoo lang voor gevochten is’ - - is m.i. een zoo ander ding geworden, dan de roemrijke vrijheid onzer republiek-tijd, dan die onzer bloei-dagen in vroegere eeuwen, dat die m.i. toch al geheel en al naar de maan is. Ik herhaal, wij zijn immers alleen ‘onafhankelijk’ omdat de groote mogendheden ons uit eigenbelang zoo willen laten blijven. Tot hoe lang nog, dat hangt alleen af van hun onderling belang en hunne onderlinge overleggingen. Alle kleine Staten zijn gedoemd tot ondergang van lieverlede bij den tegenwoordigen toestand van Europa. Dat is nu eenmaal zoo. - Daar ik kolonisatie een gruwel vind,