mannen en onderteekend door H.M. onze geliefde Koningin, te eerbiedigen en na te komen, met zooveel warmte een individu kan verdedigen, hetwelk zich herhaaldelijk schuldig maakte aan ‘dienstweigering’, en daarvoor, na reeds 2 maal voor dit feit te zijn gestraft, nu veroordeeld werd tot één jaar gevangenisstraf! Beter ware geweest dat sujet als eerlooze schelm uit den dienst weg te jagen, zooals de krijgsartikelen, die hem hij indiensttreding en daarna herhaaldelijk zijn voorgelezen, luiden.
In oorlogstijd zou zoo'n nietswaardige gestraft worden voor dat ongehoorde feit met den strop of kogel. Echter zou hem dat wegjagen uit den dienst waarschijnlijk heel welkom geweest zijn.
Het geheele stuk wemelt van onvaderlandsche denkbeelden, als b.v. dat de dienstweigeraar in een cel gemarteld wordt, als een wild beest wordt opgesloten, en zijne behandeling wordt vergeleken met het folteren van moordenaars en dieven; door hun tot bekentenis te dwingen met gloeiende ijzers enz.!! Foei!
Ieder militair moet dit stuk met walging en afschuw lezen. Ik heb echter nog hoop, dat er eene beöordeeling over dit schandelijk artikel door U in een der volgende nummers zal voorkomen.
Mocht U dit schrijven in Uwe rubriek ‘Correspondentie’ willen plaatsen, zoudt U mij veel genoegen doen.
Een oud-hoofdofficier der artillerie.
Niet in de correspondentie, maar als afzonderlijk artikel wensch ik bovenstaanden brief te beantwoorden, èn omdat het onderwerp, zooals ook mijn correspondent-zelf zegt, hoogst-belangrijk is, en omdat hij reeds van mij heeft tegemoet gezien een artikel hierover mijnerzijds, reden dus waarom ik gaarne ruiterlijk mijn meening wil uitspreken in deze netelige questie. (Ik zeg netelig, omdat men in geen enkel opzicht zóó blootstaat aan verguizing, dan wanneer men in zake militairisme ‘onvaderlandsche’ denkbeelden verkondigt, d.w.z. er een meening op nahoudt, afwijkend van de gewone en geijkte. Dientengevolge dus hoort er moed, en onafhankelijksheidszin toe, te durven zeggen, dat men is een anti-militairist, en, niet zonder reden, missen heel veel quasi-socialisten en quasi-anarchisten, dien zedelijken moed hunner overtuiging juist op dit speciale punt, - omdat zij weten dat hun dit duur te staan pleegt te komen).
Dit vooraf gezegd zijnde, zal het mijn correspondent niet vreemd toeschijnen wanneer ik, in dit zelfde zinverband beschouwd, in èlk geval, en onafhankelijk van mijn eigen meening, eerbied heb voor de eerlijkheid van mannen als Gustave Hervé in Frankrijk, als Domela Nieuwenhuis, de Koning, Schippérus, etc., ten onzent, welke mannen geen vaderlandsliefde huichelen, geen liefde tot de Koningin huichelen uit eigenbelang, en uit vrees voor de regeering, maar onversaagd, en zonder vrees, zeggen hun persoonlijke meening in dezen, dragen de gevolgen daarvan, welke gevolgen bestaan in hoon, beleedigingen, erger nog in gevangenis-straf, in geen goedbetaalde Staats-baantjes-krijgen, etc., etc. - Mijn correspondent is een oud-hoofdofficier der artillerie, daarom dus heeft hij het leger lief, heeft hij de Koningin lief, acht hij het dienen in den oorlog een plicht voor elken vaderlander. Goed, dat alles vind ik van zijn standpunt heel natuurlijk, vind ik, bij den door hem gezworen eed, zijn plicht. Maar, kan hij zich nu niet indenken dat er anderen zijn, die, even ter goeder trouw en even eerlijk als hij, lijnrecht andersom denken, en, vindt hij het dan niet, met mij, van die anderen een mooier levensopvatting dat zij eerlijk willen blijven, in plaats van te gaan huichelenen vaderlandsche gevoelens te gaan voorwenden - enkel uit eigenbelang? Alvorens mijn meening te zeggen, wil ik den brief van mijn correspondent behandelen. Hij zegt: Een Nederlandsch onderdaan is verplicht zijn vaderland te dienen, en de wetten, gemaakt door kundige mannen en onderteekend door H.M. onze geliefde Koningin, te eerbiedigen en na te komen. - Goed, dat alles vindt hij, mijn correspondent, opgevoed in zijn militaire denkbeelden.
Maar, niet iedereen vindt mèt hem, dat het in waarheid ‘dienen van het vaderland’ zou bestaan in het zich onderwerpen aan het dragen van de wapens, om daardoor in tijd van vrede te luieren, en in tijd van oorlog zijn medemensch, (die hem niets misdeed) van het leven te berooven. Verder, niet iedereen denkt over het ‘vaderland’ op de wijze van mijn militairen correspondent. Voor socialisten en anarchisten, en ook voor vele anderen, bestaat er geen ‘vaderland’ in dien engeren zin. Mijn correspondent moge dat een nog zoo afkeurenswaardige opvatting vinden, het is er eene die bestaat bij duizenden en tienduizenden menschen in alle landen ter wereld, en waarvoor zij evenveel recht hebben te getuigen en te lijden, als hij dat recht heeft voor de zijne. Zoo ook, waar het geldt, ‘de