De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.I.Geachte Freule,
Als getrouw lezer van Uw Weekblad, is het mij bekend dat U er in de redactie steeds naar streeft de correctheid, openhartigheid en onpartijdigheid te betrachten. Op dien grond verwacht ik, dat U dit schrijven van mij zal willen opnemen, omdat het doel ervan is, U op twee onjuistheden attent te maken. Naar aanleiding van de verklaring van den heer de Fremery in het tijdschrift Het Toekomstig Leven, dat hij is beetgenomen door den man, die beweerde door occulte krachten een zakdoek in beweging te | |
[pagina 503]
| |
kunnen brengen, schreef U dat de heer de F. kortgeleden in den Haag ook bedrog ondervonden had en liet daarop de vraag volgen: welke waarde nu is toetekennen aan waarnemingen van iemand, die zich telkens op zoo gemakkelijke wijze laat bedriegen? Deze vraag, waarin een vernietigend oordeel ligt opgesloten over de betrouwbaarheid van den Heer de F. als onderzoeker, is echter niet gerechtvaardigd, want bij het voorval in den Haag heeft hij volstrekt geen bedrog ondervonden. Integendeel heeft hij daar het bedrog ontdekt, dank zij zijne poging om zekerheid te erlangen dat hij niet bedrogen werd. Dat door U gebruikte woord telkens is hier dus geheel misplaatst en zou zelfs voor die twee gevallen reeds te krachtig van uitdrukking zijn. Het motief voor Uw vraag, of zijn overige waarnemingen nu nog wel van eenige waarde zijn, verliest daarmeê dus al haren redelijken grond. Een tweede onjuistheid, die ik eenigen tijd geleden in Uw blad las, vloeide voort uit Uwe onwetendheid ten opzichte van het verschil dat men maakt tusschen modern spiritualisme en spiritisme. Het eerste leert dat de geest der menschen ontstaat bij de geboorte of op een zeker tijdstip in de ontwikkeling van het foetus, of op het oogenblik van de bevruchting. Het spiritisme daarentegen neemt aan, dat het geestelijk beginsel in den mensch reeds bestond vóór de wording van het lichaam (prae-excistentie) en acht het op dien en andere gronden waarschijnlijk, dat een zelfde geestelijk beginsel zich meermalen een stoffelijk lichaam kan vormen hetzij op aarde, hetzij op een andere planeet (reincarnatie). Om deze redenen hoop ik, dat U aan dit schrijven een plaatsje zal willen verleenen. Eerstens omdat de heer de Fremery ten volle verdient dat de strijd, die hij aangebonden heeft, tegen het materialisme en andere z.i. wetenschappelijke, zedekundige en godsdienstige dwaalbegrippen, hem niet nog moeielijker worde gemaakt dan die reeds is. Maar ook omdat het goed is dat de buiten- of tegenstanders van spiritualisme en spiritisme weten dat het verschilpunt tusschen de aanhangers dier twee richtingen geen direct verband houden met de verklaring, die door hen gegeven wordt aan vele of enkele van de bekende anormale psychische en physische verschijnselen, de z.g. spiritistische verschijnselen. G.P.H.Z. | |
II.
| |
[pagina 504]
| |
III.
| |
[pagina 505]
| |
Met opzet herhaalde ik telkens zoo nadrukkelijk het woord Gemarteld. Want martelen is het en niets anders, dat men de dienst-weigeraars opsluit in de sombere, enge cel, - waar zij schade moeten lijden aan lichaam en geest, - om zoodoende te trachten de schoone idee van Menschelijkheid en Broederschap bij hen uit te drijven. Ja, martelen is 't, folteren op middeleeuwsche manier, te trachten door lichamelijk geweld hen ‘tot inkeer’ te brengen. Zóó, doch met meerdere oprechtheid, folterde men eeuwen geleden hexen, toovenaars en andere z.g.n. misdadigers, welke men tot bekentenis wilde persen. Met een gloeiend ijzer schroeide men hun 't vleesch, om hun daarna te vragen: ‘Bekent ge?’, zulks zóó vaak herhalende, tot de door pijn tot waanzin gebrachte martelaar de begeerde bekentenis uitgilde. Zóó ook martelt de regeering de dienstweigeraars. Het folterwerktuig lijkt minder barbaarsch, - doch in waarheid is het verfijnd-wreeder dan eenig martel-werktuig uit het duister verleden. - Eerst wordt den dienstweigeraars een cel-straf van vier maanden opgelegd, na het ondergaan waarvan men hun de vraag stelt, of zij thàns willen dienen? Bij weigerend antwoord wordt de straf verdubbeld - enzoovoort. Men zal ze wel klein maken. Tot eindelijk de jonge-man, òf vreezende zijn geheele leven in de cel te moeten doorbrengen, toestemt, - en dan hebben de beulen hun doel bereikt - òf geknakt naar lichaam en geest en dus ongeschikt tot militairen dienst, ontslagen wordt.
En wat wordt er gedaan door de velen die zich mannen-des-vredes noemen? Wordt er geprotesteerd in de Volks-vertegenwoordiging? Wordt er geprotesteerd in de kerken der ‘christenen’? Wordt er geprotesteerd inde ‘liberale’, ‘christelijke’, sociaal-democratische bladen? Door allen, die een afkeer hebben van moord en doodslag, van mensch-ontaarding en maatschappelijk bederf? Wordt er geroepen om Recht en Menschelijkheid, door hen, die doorgaan voor zedelijk hoogstaand? Neen, niets van dit alles! Maar wat zijn dat dan voor menschen, temidden waarvan wij leven? Zijn zij versuft, verslapt, versaaid, gewetenloos, gevoelloos, gehypnotiseerd? Zij spreken over... de wenschelijkheid van den Wereld-vrede, over het bestaan van een goed en rechtvaardig god, over de verschijning van geesten die onbenullige dingen verkonden, over schoone klanken en lijnen, over dit en dat, over àlles, behalve over de afschuwelijke geweldsdaden die voor hun oogen gepleegd worden en een fel licht werpen op de gronden waarop elke Regeering steunt; behalve over dit onrecht, dat men maar laat begaan! Daar worden lieden gehuldigd, would-be-vrede-stichters, als 'n Carnegie. Daar wordt gesproken over de oneindige goedheid en liefde van den God der Christenen. En daar wordt gepredikt van Jezus, van hem die zijn discipelen gebood: ‘Steekt het zwaard in de scheê’! En terwijl men zich met dergelijk schijnheilig gedoe onledig houdt, worden de waarachtige vrienden des Vredes in het boevenpak gestoken en opgesloten als 'n gevaarlijk beest. Dat schreit ten hemel!
Christenen! Gij hebt er vrede mee, nietwaar? Gij keurt dit goed? Gij hebt geen afkeer van het militairisme, integendeel, ge vindt het een nuttige, onmisbare instelling? Och stelt u-zelf toch eens de vraag: ‘Hoe zou Jezus hebben gehandeld, indien men hem had gedwongen tot broedermoord?’ Neen, waarlijk, de tijd is nog niet gekomen, om ons reeds bezig te houden met het zoeken naar de oplossing van vraagstukken van bovennatuurlijken aard. Nog altijd leven we in den zwijmel van geestelijke verdooving, van bederf en ontaarding, van gemis aan besef van eigenwaarde bij den mensch. Dit feit, de veroordeeling van den dienst-weigeraar D. Koning, heeft het ons weer ten duidelijkste bewezen. Nog altijd wordt moordlust als 'n christelijke en maatschappelijke deugd beschouwd. Nog altijd kruipen duizenden voor de macht van het stomme geld. Nog altijd kweekt deze maatschappij Slavenzielen! Nog altijd leeft het grootste deel onzer medemenschen zijn leven in gebrek aan dàt, wat het noodig heeft om te kùnnen leven, waarlijk leven - en waarop wij allen recht hebben: krachtens ons Mensch-zijn. - En als diezelfde verschoppelingen, strevende naar een kruimel méér levensgeluk, naar wat méér zon - in hun kleurloos leven, den strijd aanbinden met hen, die hun dit ontroofden, - dan staat het leger gereed, - het leger, grootendeels samengesteld uit hun eigen klasse-genooten, broeders en zonen - om hun dien strijd onmogelijk te maken door 't feitloos argument van kogel en bajonet. Neen! niet omhoog, maar om ons heen moeten we onze blikken werpen. En ja, dan zullen we dingen zien, die ons verschrikken, die ons 't schaamrood naar de wangen doen stijgen. Dan zullen we schaamte gevoelen dat we niet éér zagen, dat we, in struisvogel-vrees, niet wilden zien - en die schaamte zal ons prikkelen tot strijd; strijd tegen den Leugen, die ons-zèlf langen tijd de oogen verblindde; strijd tegen 't geweld, dat gebruikt wordt om het kwaad te handhaven, door hen die belang meenen te hebben bij het voortbestaan van dit kwaad; strijd tegen alles wat het geluk der Menschheid - d.i. ons persoonlijk geluk - kwaadwillig in den weg staat; strijd vóór een eerlijker gezonder, mensch-waardiger samenleving. - En we weten 't, geen belooning zal ons daarvoor ten-deel vallen: geen goed-betaalde baantjes, geen eere-postjes, geen roem, geen eer, neen: De dienst der Vrijheid is een zware dienst,
Hij geeft geen goud, hij brengt geen vorstengunst,
Hij brengt verbanning, honger, smaad en dood;
En toch is deze dienst de hoogste dienst!
Ja, dit alles weten we maar we zullen ons gelukkig en begeesterd gevoelen bij de gedachte, dat het nageslacht ons zal gedenken in dankbaarheid; want we hebben goed werk verricht. Joh. G. SCHIPPÉRUS. | |
[pagina 506]
| |
IV.
|