De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 500]
| |
fauteuiltje. - - ‘Ze had zelve willen meekomen eigenlijk - laat ze zeggen - maar ze voelde zich niet recht wel, al 'n paar dagen.’ ‘Zoo, - och, - wat scheelt haar?’ - informeerde de schoonmoeder met de gewilde belangstelling van den goeden toon, waarachter innerlijke onverschilligheid zich verbergt. Ze kende immers die steeds net van pas komende ongesteldheden of drukten van Hermance, zoodra het gold zich van een verplichting te ontslaan, waaraan ze geen lust had, omdat ze er geen voordeel voor eigen-ik in zag. En dat was bijna altijd het geval wat hare schoonouders betrof. Sinds ze hun zoon tot man had veroverd had ze de ouelui niet meer noodig, maakte zich haar eigen weg. Meneer Vermeulen, die voor 't mooie en bevallige zijner schoondochter niet geheel onontvankelijk toch was, al voelde hij-ook hare verwaarloozing, voegde, wat vriendelijker, er nog bij: ‘'t Is toch niets van belang, hoop ik, geen dokter erbij over den vloer?’ ‘Mama gaat alle dagen uit’ - kwam Johnnie er hatelijk-neuswijs tusschen - ‘Papa zegt dat mama dat veel te veel doet.’ Ellen gaf zich een houding door gauw haar kopje thee op te nemen. Marie Nerveu zat zoo onnoozel voor zich uit te kijken als 'n doofstomme, die niet hoorde wat er gesproken werd. In dat talent, van zich van den domme houden, was zij namelijk ver. Maar de grootmoeder ging veel te exclusief op in hare eenzijdige bewondering voor alles wat het verafgoode kleinkind zei of deed, om zelfs te voelen zijn opzettelijke bij de handheid van uit de school willen klappen. Zij wierp enkel een triomfantelijken blik toe aan haar man, die uitdrukte: Wat 'n intellect toch heeft die jongen, dat hij elk groote-menschengesprek zoo afluistert en begrijpt; wat 'n vlug verstand en 'n opmerkingsgave! En tot Johnniezelf zei ze, vertroetelend-bewonderend: ‘Wat jij altijd alles weet te vertellen! Maar nu heb ik je nog niet eens “de” koekjes gegeven; je weet wel, de koekjes die Oma altijd expres voor jou in huis neemt van Sprecher, omdat je er zooveel van houdt.’ - Vlug nog in hare bewegingen, en jong lijkend in hare rechtophouding, ging ze naar 't ouderwetsche buffet, kreeg zelf het trommeltje, 'n zilveren familie-erfstuk - - - Johnnie greep gretig toe, twee roomwafeltjes tegelijk.... ‘Mevrouw’ - - protesteerde Marie Nerveu zwakjes - - ‘Hij mag eigenlijk niet... De dokter....’ Mevrouw Vermeulen maakte 'n hooghartigafwerende beweging van: ‘Ik weet ook wel wat 'n kind hebben mag, en wat niet’. Zij was er in haar hart van overtuigd dat ‘die nieuwerwetsche dokterskunsten’ in géén geval iets waard waren. In háár tijd deed je net andersom met alles van dien aard als tegenwoordig. En, met 'n gezond-redeneerend oude-menschen-verstand, van door de praktijk-zelf van het leven geléérde, bekende zij zich daarenboven in stilte, hoe noch deze noch die methode van medische geleerdheid de erfelijkheids-kwaal zou weten te overwinnen. - 't Was de Vermeulenszwakte van den ruggegraat, die er in zat, net als bij Nellie. Met die hadden ze immers óók van alles doorgemaakt, van klein-kindje af, van alles wat de toenmalige medische wijsheid van de allerberoemdste professoren in binnen- en buitenland had weten uit te denken. En 't had toch niet geholpen! Omdat het kwaad zat in 't gestel-zelf, was aangeboren. En, al verbeeldde de wetenschap zich nu tegenwoordig ook, dat zij wonderwat was vooruitgegaan, zij, mevrouw Vermeulen, geloofde er niet aan als 't 'n aangeboren kwaal van erfelijkheid gold. - Misschien, zichzelve gansch onbewust, geloofde zij er vooral daarom niet in, omdat zij het Hermance maar half had gegund, dat die, bij al haar voorspoed toch al, óók nog zou zegevieren als moeder, waar zij-zelve, die voor haar Nellie zoo veel moeite had overgehad, de nederlaag had moeten lijden, was bezocht geworden met 'n misdeelde. In den complex harer gevoelens was haar grootmoederlijke liefde voor Johnnie misschien juist daarom zoo overdreven, om zijn óók een misdeelde zijn, net als Nellie, een mislukt voortbrengsel van zijn mooie slanke moeder, met wien zij niet kon pronken, zooals zij 't zoo graag zou hebben gewild, evenmin als zij-zelve dat kon met Nellie. - Marie Nerveu vond dat ze haar plicht gedaan had, zweeg verder, óók terwijl Johnnie zichzelf nu rijkelijk voortging te bedienen uit het neven hem geplaatste trommeltje. In hare plaats vond Ellen het noodig moedertje te spelen, kwam tusschenbeide met 'n zachtverwijtend: ‘O, Johnnie, je zult stellig straks weer je havermout laten staan als je zóó doorgaat. En wat zal papa dan zeggen? Dan heeft papa verdriet. En je wilt immers net zoo groot en zoo sterk worden als papa’. Er was geen beter middel om Johnnie tot onderwerping over te halen aan alles wat hij voor zijn arm misdeeld lichaampje moest doen, dan zulk een toespeling op zijn liefde en bewondering voor zijn vader. - Omdat Ellen door een veel teederder drijfveer werd bewogen dan Marie Nerveu en dan Hermancezelve, die beiden handelden uit ijskoud plichtsgevoel, uit 'n nu eenmaal de dokters-bevelen moeten nakomen, zonder nadenken, had zij instinctief begrepen wáár in stugge Johnnie | |
[pagina 501]
| |
het zachte gevoelige plekje te vinden was, om hem te treffen en te winnen. Met hare, voor Vermeulens aantrekkelijkheid en innemendheid zelf zoo gescherpte oogen, had zij afgelezen, bij elk zijner bezoeken in de kinderkamer, van Johnnies gezichtje de hartstochtelijke bewonderende vereering, die het kind toedroeg den knappen, sterken, voor hem altijd zoo zachten en vriendelijken vader, had zij afgelezen tegelijk van het gelaat van Vermeulen-zelf hoevéél dat éénige kind, misdeeld, ongelukkig ventje zonder man-toekomst, hem nogtans beteekende in zijn leven, misschien wel juist omdat hij zoo fragiel was, en daardoor dubbel behoefde de vaderlijke bescherming. En zoo, in haar voortdurende behoefte iets liefs te doen voor den man dien zij aanbad in stilte, had zij geraden langs welken weg zij hem het best kon van dienst zijn, in zijn kind, wiens eergevoel zij voortdurend prikkelde door hem aldus voor oogen te houden den door hem aangebeden vader. - ‘Het was verwonderlijk, zooveel als die Ellen Stinia van Johnnie gedaan kreeg, veel meer dan zij-zelve of dan de Zuster,’ placht Hermance onbevangen-onverschillig te vertellen aan wie het maar hooren wou, geen oogenbiik zich verdiepend in de oorzaak daarvan, of ook zelfs er naar zoekend. Met het enkele resultaat op zich zelf, dat Johnnie daardoor menigmaal toegaf waar hij vroeger zijn onwil lastig botvierde, was zij immers meer dan tevreden. Met het gevoel van meerderheid van hare getrouwde-vrouw-schap, ouder, en daardoor meer van vrouwen-natuur begrijpend dan Ellen-zelve, lachte zij deze achter haar rug om uit, geringschattendmeewarig, om hare backfischachtigheid van zich zoo sentimenteel wijden aan 'n andersmanskind. - ‘Dat schepseltje moet trouwen,’ had ze aan hare intiemen, zooals Mary Eduma de Witt, reeds meermalen toevertrouwd. ‘Je zult zien, als dat nog 'n paar jaar zòò voortgaat, dan wordt ze zenuwziek van nietvoldane sexueele behoeften.’ - - Mary Eduma de Witt had zuur haar lippen opeengeknepen, toen, na een veelzeggend zwijgen, alleen gezegd: ‘Geerte mag ten minste wèl oppassen, vind ik. Ze heeft haar dochter niet bepaald 'n voorbeeld gegegeven in dat opzicht indertijd, dat belóóft.’ - Want, na haar diner, en nadat de deftige en hoogstvoorname graaf en gravin de Grevere haar hadden verzocht hunne dochter, de comtesse Nannie, niet meer met ‘die freule Stinia’ te verzoeken, vond tante Mary 'n huwelijk tusschen haar ‘Ber’ en Ellen volstrekt niet meer wenschelijk, zelfs ondanks het vele geld van de erfdochter. ‘Ber had zijnerzijds genoeg voorrechten van stand en relatiën om aan iederen vinger 'n rijke freule te kunnen krijgen - b.v. de comtessezelve had zijn moeder in den laatsten tijd overlegd bij zichzelve - 't was voor hèm dus niet noodig z'n nichtje, met haar malle vrije manieren en haar verliefdheid op 'n getrouwden man, langer na te loopen’. In haar hart kon ze 't niet begrijpen dat Hermance Vermeulen-zelve niet zag, hoe bespottelijk gepikt Ellen was. ‘Je moest wel blind zijn’ - vond ze. Maar Hermance wàs blind, heel zeker van haar eigen bekoorlijkheden, óók nog wat haar eigen man betrof. Als 't aan hèm had gelegen, had ze immers reeds meer dan eenmaal weer opnieuw in ‘gezegende omstandigheden’ kunnen verkeeren. Maar zij bedankte ervoor, voor dien ‘zegen’. Aan Johnnie had ze meer dan genoeg. Eerst dìe vervelende negen maanden, van je moeten menageeren, en jezelve niet lekker-voelen, en dan achterna zoo'n tegenvaller óók nog, zoo'n ongelukkige misdeelde stumper! Merci hoor! Dat was uit, eens en vooral uit! Intusschen, zij was toch ook nog geen oude vrouw, zonder zinnen. Je kon, ondanks al je theorieën, wel eens in 'n onbewaakt moment onvoorzichtig doen! Zij had zich waarachtig verbeeld in den laatsten tijd, .... zich ongerust gemaakt dat.... Scènes met Vermeulen waren er 't gevolg van geweest. Zij wilde niet, zij wilde niet, had ze hem gezegd. God, de angst, dien ze had uitgestaan, deze laatste paar weken, had haar wezenlijk ziek gemaakt. De boodschap daarover aan hare schoonouders was heusch geen gekheid geweest ditmaal. Hij, Vermeulen, moest wijzer zijn voortaan, had ze hem gezegd; onherroepelijk wilde ze geen kinderen meer.... - - - Vermeulens gelaat stond er, ondanks zijn voldoening over zijn Kamerverkiezing, somber van, toen hij, laat, juist terwijl Ellen zich gereedmaakte heen te gaan, nog even bij zijn ouders inliep. ‘Dat je ook altijd wàt moest hebben, dat je hinderde! Daar had hij nu zoo'n aptijtelijke mooie vrouw, net eene om hem 'n groot gezin te geven, en altijd was het van haar kant nietwillen, en oppassen-moeten. Enfin, ze zou 't zichzelf te wijten hebben als hij er op 'n dag genoeg van kreeg. Alles in hem snakte er naar, op zijn leeftijd, met zijn gestel’ - - - Hij had de gewoonte, dikwijls, zeer laat, vlak voor den eten, nog even bij z'n ouders in te wippen. Hij wist dat ze het graag hadden, en hij was een goed zoon. Toch deze keer, in zijn verdrietige stemming, zou hij misschien zijn voorbijgegaan, als hij niet net Nellie op den stoep had zien staan. Nu kon hij er moeielijk van af, toen zij hem wenkte binnen te komen. Hij had geen geschikt voorwendsel. Met haar donkeren blauw-laken wijden | |
[pagina 502]
| |
regenmantel, waaronder haar misdeeld figuur trachtte schuil te gaan, met 'n sjofel hoedje met wat donkerblauw lint gegarneerd, 'n toque zonder eenig cachet, met haar garen handschoenen, en haar dikke stijllooze parapluie, leek de zuster, die 't eerst binnenkwam, bijna de meid van den knappen, goedgekleeden, zich-gemakkelijk-bewegenden broer. Hun heele verleden van 'n vroegeren-tijd-opvoeding, waarin het voor de ouders vanzelf sprak dat het meisje minder beteekende in hun oogen dan de zoon, sprak uit hun verschil van uiterlijk. Nellie had altijd geleerd, van jongsaf, dat alles in huis draaien moest om de toekomst en de studie-plannen van Ferdinand. Voor hem een mooie groote kamer in huis als werk-vertrek; voor hem het gewillig verschikken van etens-uren of van huiselijke arrangementen, zoodra die in strijd geraakten met zijn lessen, zijn te logeeren vragen van vrienden, zijn wenschen en verlangens van uitgaan. Voor hem ook het ruime maandgeld en zakgeld steeds. En voor hem en zijn toekomst de onophoudelijke overleggingen en besprekingen der ouders, wat hij zou worden, hoe goed hij zich ontwikkelde, hoe veel vreugde zij van hem beleefden. Zij, daarentegen, de dochter des huizes, had zich steeds nederig moeten ‘voegen’; moeten voegen naar alles wat de ouders wilden; hare vriendinnen, hare bezigheden, hare uitgaven, werden door hen nagegaan, goed-of-afgekeurd, zonder rekening te houden met haar eigen persoonlijkheid van lang-reeds-volwassen-vrouw. Thans, nu zij achter in de dertig was, nu alle hoop op 'n huwelijk reeds lang was terzij gezet door hare moeder, thans nog steeds werd zij door hen als een klein meisje behandeld, wreed belemmerd in het volgen eener eigen levenskeuze of eigen levensrichting. Met leede oogen werden hare uitgaven voor zieken en armen en voor weldadigheidsvereenigingen nagegaan, niet uit gierigheid, maar uit zucht over haar den baas te blijven spelen; over elk harer toilet-inkoopen vielen kleine hatelijkheden voor van vrouwen onderling, eenerzijds de moeder die niet wilde inzien het oud-worden eener toch reeds leelijke en misdeelde dochter, anderzijds die dochter, die er zich, verzuurd en aanstellerig-vroom, op toelegde er in haar kleeding veel onvoordeeliger en burgerlijker en sjofelijker en ouderwetscher uit te zien dan met gepasten eenvoud was overeen te brengen. En bijna geen dag ging er voorbij zonder een wreeden inbreuk op Nellie's individueele vrijheid: ‘Moet je nu juist van-middag naar die vergadering van je zendings-vereeniging? Kan je nu niet ééns thuisblijven in plaats daarvan, om mij gezelschap te houden?’ ‘Ben je wezenlijk van plan met dit vuile regenweer naar die achterbuurt te draven? En ik had nu juist zóó graag gewild, als je toch uitgaat, dat je in mijn plaats gingt naar den jour van mevrouw Holt-Eduma-de Witt. Ik ben haar zoo lang al 'n visite schuldig’. Bijna altijd gaf Nellie aan zulke eischen toe. Haar vroomheid was, door de schuld der omstandigheden, van een dweepziek en onsympathiek-zuur gehalte, maar met dat al nogtans volkomen eerlijk en oprecht. Daarom rekende zij het dus hare van God verordineerde plicht zich te onderwerpen aan het lot, dat Hij haar had opgelegd, in het vervullen van al deze en dergelijke tegen hare smaken zoo geheel indruischende dagelijksche-leven-nietigheden. Echter, het zette in haar oude-vrijster-gemoed een onbewusten wrok, gaf een plooi van verbitterde levensteleurstelling aan haar verzuurd neerwaartsch getrokken mond. En geen der beide ouders bedacht, als zij zich aan elkander, of aan intieme kennissen, beklaagden over de weinige opgewektheid, en het gebrek aan gezellig medeleven met hen hunner dochter, hoe de schuld daarvan lag bij henzelven, hoe zij het waren die hier, door hun egoisme, een leven hielpen verwoesten dat, bij alle misdeeldheid naar het uiterlijk, zich vrij en gelukkig had kunnen ontvouwen naar het inwendige, zoo het, evengoed als dat van den broer, een eigen zelfstandigen weg ongebreideld had mogen uitgaan. ‘Papa! Papa!’ juichte Johnnie verrukt, zonder zich den tijd te gunnen tante Nellie te begroeten. Zij wilde zich over hem heen buigen in zijn wagentje, met een liefdoenerig: ‘Dag Johnnie, jij hier!’ en hem kussen. Maar hij duwde haar weg: ‘Papa, - - Papa - - Nu ga ik met U naar huis.’ - - Ellen had haar handschoenen al aan. Een discretie van niet zich willen opdringen, als vreemde, deed haar ineens, afscheid-nemend, zeggen: ‘Nu ga ik gauw naar mama. - 't Is al zóó laat’. - (Wordt vervolgd). |
|