‘Onder de Rendieren
uit het Noorsch van Matti Aikio.
(Vervolg van No. 27).
Haar levendigheid verraste Jussa en kalmeerde hem. En waar was de macht van haar sterken blik gebleven?...
Er zijn ontmoetingen, die een geheim feest zijn en de feestvreugde verbergt zooveel...
‘Maar waarom wilt u Finsch predikant worden, Meneer Jongo?’
‘Eerlijk gezegd weet ik dat zelf niet.’
‘Ik vind dat u Noorsch predikant had moeten worden. Maar als u dominee wordt op de grens van Finland en Noorwegen, dan kom ik u eens hooren.’
‘Graag, - belooft u me dat? Dan zal ik preeken voor u alleen - geheel alleen voor u!’
‘En dan moet u in 't Finsch preeken, niet in 't Lapsch... Is er in de parochie op de grens niet een kerk van steen?’
‘Ja.’
‘In een heel klein dal, dat recht op de verlaten vlakte uitloopt?’
‘Juist.’
‘En in het heele dal woont er zoo goed als niemand, alleen de predikant, niet waar?’
‘Dat is ook juist - er woont bijna geen ziel’.
Zij sloeg de oogen neer. Toen hìef zij haar blik op - en heel langzaam liet zij dien in Jussa's oogen glijden: ‘Dat moet vreemd zijn.... Maar hoe denkt u dat 't u daar bevallen zal?’
‘Komt tijd komt raad! Ik ben nog geen predikant.’
‘Maar daar moet u toch beroepen worden!’
Haar blik werd inniger zooals de schemering in 't bosch, naarmate de nacht nadert. De meeste menschen vallen tegen als de eenvoudige kleuren der vertrouwelijkheid den feestelijken glans van den eersten indruk opgezogen hebben. Maar in Elna 's oogen was juist de kleur der vertrouwelijkheid dieper dan de geheele feestelijke glans...
Toen vroeg Jussa: ‘Waarom vindt u dat ik juist daar beroepen moet worden?’
‘Omdat..... Wel,.. een paar jaar geleden was ik in 't Zuiden van ons land. De menschen waren er blond en heel anders dan hier. En als ik mij u nu herinner, zooals u was toen ik u aan de Lefjord zag, dan vind ik dat u dominee moet worden daar in het stille dal, dat uitloopt op de groote verlaten vlakte...
En dan heb ik ook altijd gedacht dat Biettar Oula een van uw toehoorders moest zijn....’
‘Altijd - zegt u?’
‘Ja,’ zeide zij, terwijl zij plotseling bloosde. ‘Maar wanneer komt u den predikant en zijn vrouw eens opzoeken? Zij hebben juist vandaag over u gesproken. Zij zouden u graag eens zien.... Maar nu moet ik weg. Ik ben naar de rivier gaan kijken. Ziet u hoe die gestegen is?’
Zij nam afscheid en ging heen.
Jussa keek haar na. Haar jeugdige gestalte was een en al levenslust.
Plotseling begonnen Jussa's zinnen te gloeien daar te midden van die woeste natuur, waar de lente zoo onrustig den korten zomer voorbereidde....
‘De menschen daar in het Zuiden waren blonder en anders dan hier.’.... Zij kwam nog eens in het gezicht - op den kerkheuvel; haar blonde lokken glinsterden als goud in den helderen zonneschijn. Wat was zij blond, lang en slank!.... De menschen daar - in de witte huizen langs de kust die in het Zuiden overgaan in groote burchten, ver weg.... in het Zuiden.... De menschen daar - en de menschen hier in de donkere bosschen en op de uitgestrekte, verlaten vlakten! De menschen daar verhieven zich naar het licht en onderwierpen aarde en lucht aan hun macht en de menschen hier vluchtten naar 't donker en naar den ondergang....
Maar Jussa was jong, groot en sterk en de geur van de sappige aarde drong zijn neusgaten binnen.
De lucht was vervuld van zon en in de verte en heel nabij overal klonk het ruischen van water, de sneeuw smolt, het ijs kraakte.
Op een vroeg morgenuur komt plotseling die lente als een warme koortsdroom. De zon kleedt met een schelle brutaliteit de aarde uit, laat haar heeten adem gaan over ieder open plek en blaast leven in de sappen der wortels, die zich in de aarde verschuilen, vervult zelfs de geheele hemels-lucht met een feestelijken roesdamp en al wat leeft met hoop en willooze verrukking.