De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
Meiskes drentlen heen en weer.
Lachen, lonken, licht gepraat
vullen blijde zomerstraat.
Over 't marktplein uitgespreid,
als een gloeiend kleurtapijt:
bloemen, bloemen wijd en zijd,
als eén kleurenheerlijkheid!
| |
II.
| |
Verlangen.Sonnet. Nog ligt de aarde zwijgend, kil en dood,
als roerloos in een eeuwgen slaap gezegen.
Nog zijn haar boomen kaal, en dor haar wegen:
al 't kiemend leven sluimert in haar schoot.
Wat heeft nu 't bruischend leven lang gezwegen!
Geen vogel, die zijn zomerwijsjes floot!
Nu voel ik mijn verlangen sterk en groot,
alsof het eensklaps vleugels had gekregen!
O kom nu Lente, wonder-jaargetij,
en wil mijn aarde glans en bloei hergeven,
gij, die het bloeiend leven zelve zijt!
Ik wenschte, dat mijn ziel mocht zijn als gij:
vol zegen-brengend, al-hernieuwend leven
voor hen, wier ziel naar licht en schoonheid schreit!
MARIE SCHMITZ.
| |
Mijn Verzen.Sonnet. Gelijk een planter, die met zorgend waken
in zijnen tuin zijn teêre bloemen plant,
hen koestrend kweekt, opdat hen op zijn land
noch storm, noch vorst vernietigend genaken.
Zoo koester ik mijn verzen, die als brand
van roode vlammen uit mijn denken blaken,
en, zoekend d' eeuwge schoonheid, bevend raken
der verre schoonheid heem'len lichten rand.
Welaan mijn verzen, tart den donkeren dood!
Mijn verzen! Bloemen van mijn diepste denken!
Bloeit op in gloeiend purper, vlammend rood.
Laat schoonheid's glans uit teêre bloesems drenken,
opdat, wat gij der menschheid dienend boodt,
U eens den dank der eeuwen moge schenken.
MARIE SCHMITZ.
|
|