die daar treuren en weeklagen in bang-ontroerenden treurzang?
Maar neen, nu klinkt het anders, het is een lied van liefde en verlangen en bovenal van hope. Hoop voor het heden, de toekomst, het hiernamaals. De zee zingt met machtige stem en bevend luisteren degenen, die haar verstaan. Hare zang raakt verborgen snaren in het gemoed, die harmonisch meetrillen, meezingen, meetreuren, meejubelen. En het lied klinkt al machtiger en lokt en lokt. De wereld, het heele, ijdele, lachende, stralende schijn wereldje Scheveningen zinkt weg. En de ziel ontwaart nù schoone dingen; haar innerste wezen is in intense beroering gebracht. Met gouden sleutels worden plotseling de poorten geopend, waarachter het geestesoog onzegbare schatten vermoedde; dan, met het laatste, kleine goudene sleuteltje wordt ook het rijk der droomliefde ontsloten, het rijk, dat door geen menschenvoet of oog ontwijd mag worden!
Rose en wit getinte wolken maken den vloer, waarop goudlokkige engeltjes dartelen; daarboven weer oneindige ruimten, diep-blauw getint. Zoete melodiëen vervullen het heelal en daar, daar, getrokken door cherubijnen, het gouden luchtscheepje, tintelend van paarlen en robijnen. Wat eene liefde, bezieling en schoonheid stralen er uit van die twee hemelgestalten, man en vrouw te zamen gebracht door eene macht, die het al regeert, eene macht, die is, was en wezen zal. Reine, onbaatzuchtige, trouwe liefde. Hemelsymbolen, hemelgaven, te schoon voor eene wereld, waarop zonde en hartstocht den stempel hebben gedrukt. Neen, slechts het geestesoog kan één ondeelbaar oogenblik dat intens geluk aanschouwen; dan sluiten zich de poorten. Niet voor deze aarde, niet voor den mensch!....
En Scheveningen vertoont zich weer, maar het contrast is nu te schril, te pijnlijk. Eén ondeelbaar oogenblik, waarheid, reinheid, trouw en dan weer leugen, schijn en zoovele andere verborgen ondeugden. Dat zijn dan de vruchten van het hyper-modernisme, dat natuur in hare onbevlektheid en schoonheid verbannen is naar het rijk der onbereikbaarheid. Ze is gevlucht moeder natuur, voor gillende, stoomende, ratelende autogevaarten, bestuurd en bevolkt door onderwereldfiguren, die hare, harmonisch schoone schepping ontwijden. Ze is gevlucht voor alles wat deze moderne eeuw voor nieuwste moderniteiten op elk gebied, oplevert.
Natura, artis magistra, zou het wel zoo zijn?
Natuur is gevlucht, althans te Scheveningen, maar als de stormwind huilt over de wateren laat zij heerscharen legermachten van hare boeien ontdoen, om haar eigendom terug te erlangen, om weer te kunnen heerschen als koningin in haar rijk.
Wee, wee dan degenen, die getroffen worden door hare wraak!!!
't Is een andere, schoone Augustusdag en als ijdel menschen-kindje bezoek ik de glorie van onze eenige residentie, met name Scheveningen. Als moskeeën en tempels doen Kurhaus en andere groote strandpaleizen tegen het intens blauw der lucht. De zeeboulevard is zwart van wandelaars, aangebracht door de diverse vervoermiddelen, die den kinderen der twintigste eeuw zoo ruimschoots ten dienste staan, auto's, fietsen, equipage's, amazones en ruiters bevolken den strandmuur in vroolijke afwisseling. De lieve jeugd, zooals overal elders, ook hier rijk vertegenwoordigd, bevolkt het strand een Neerlandsch hoop en bloem, met name Neerlandsch Jongelingschap, drentelt, flirt, lacht en praat overal en stoffeert de badplaats zoo al niet altijd op waardige, dan toch zeker op talrijke wijze. Hebt gij zin voor humor, voor kleeding, voor lichamelijk schoon, voor muziek of dans, alles is in de badplaats te vinden. Vroolijkheid leest men op de gezichten, klinkt uit de gesprekken, kortom ziet en hoort men overal. Denkt u bijvoorbeeld eene zeer dikke Duitsche dame; het woord ‘shocking’ kent men in Scheveningen niet, dus ik mag gerust vertellen, die met haren begeleider het plan verwerkt op bloote voeten de zee in te gaan. Gevolgd door haren zeer dikken, gerokten, hoog gehoedde ridder ging de dikke dame dan ook de zee in en zoo kon men ze dan een poos gadeslaan, terwijl ze gelijk eerbare ooievaars op één been vergenoegd keken naar het spel der dartele golfjes, tot plotseling hunne aandacht werd getrokken door de nieuwe, opvouwbare reddingsboot, bemand met twee zware, gebouwde visschers. Het debat leek heel levendig; ze kegelden met überhaupts en also's, wat zeg ik, ze jongleerden met überhaupts en also's, tot ze in het vuur hunner redeneering plotseling het gewenschte evenwicht verloren en op minder aangename wijze kennis maakten met het zilte zeewater.
Was dat geen humor? En dan de poëzie! De poëzie, die schuilt in Neerlands blonde duinen, die in golvende heuvelrij zich uitstrekken tot zoover het oog reikt, als trouwe wachters van het eenvoudige visschersdorp, toch pittoresque, ondanks zijn eenvoud. Welk een poëzie schuilt in zijne bewoners, stoere visschers en visschersvrouwen, hij gebruind door weer en wind, met 't korte pijpje in den mond, zij met haren schommelenden gang, balanceerende met de groote vischmand.