woordig zoo ingezellig, met zulke verhalen! Vroeger op De Ekenhuize hoorde je nooit iets van 'r dan van 'r armen- en zieken-bezoeken. Natuurlijk, trouwens! Zij kon 't ook niet helpen dat daar nooit iemand van hun stand was geweest om eens over te babbelen. Tegenwoordig ontbrak het hun-beiden, op deze oppervlakkige manier zonder diepere intimiteit, nooit aan stof tot over-en-weerkeuvelen. Zij harerzijds herinnerde zich nu óók zoo'n dito onzin-geval, vertelde het, al room-taartje-lepelend:
‘Dan moet je Quirine Bogaarts zien tegenwoordig. Ik, en iedereen van haar leeftijd, we hebben haar van kind-af nooit anders gekend dan met 'n bril en 'n lorgnet over elkaar, zóó bijziend is ze! 't Zit 'm in 'r familie, geloof ik. Ze had ook nooit 'n man opgedaan zonder 'r vele geld. Nu, die ontmoette ik verleden toevallig bij tante Anna; - zonder iets voor haar oogen, geen bril, geen lorgnet. Ze liep niet alleen mij bijna omver, maar ook zoowat alle tafels en stoelen, als tante haar niet had geholpen, en ze zag zelfs niet eens 't verschil tusschen tante en mij, toen ze ons goeien dag zei. - En toch loopt ze maar kalm-weg zoo zonder iets, en zegt, dat ze door de Christian-science is genezen van haar bijziendheid. - - En tante geeft er heel handig 'n plooitje aan:
‘Nu ja, ze overdrijft wat, in haar groote dankbaarheid. Maar heusch, ze ziet veel beter dan vroeger.’ - -
Toen, 't gebak-schoteltje wegzettend, viel haar oog ineens op de invitatie van Mary:
‘Hè ja, dat heb ik je nog niet eens verteld! Er is 'n invitatie voor je, voor ons beiden-eigenlijk, maar ik vind het voor mij niets.’ - -
‘Van wie?’ -
‘Van tante Mary, voor 'n groot diner’...
‘Ajakkes’...
Ellen hield niet van haar oom en tante Eduma de Witt. Zij vond oom Sjoerd, met zijn grof-sensueele blikken naar haar, die hij zich in zijn oom-qualiteit familiaar veroorloofde, antipathiek; zijn familiariteiten, van haar in den wang knijpen en, bij elken verjaardag of familiefeest-gelegenheid smullig zoenen, ergerden haar telkens opnieuw, omdat zij ze niet durfde afwijzen als jong nichtje; maar nog veel onsympathieker was haar de rechte statige tante, met de dunne saamgenepen lippen van: Ik voel me zoo ver verheven, in voornaamheid en deugdzaamheid beide, boven het plebs; met de valsche manieren van altijd willen lijken lief en meegaand, waarachter zij - Ellen's open ronde natuur voelde het instinctief - verborg een koele koude berekening van voor niemand of niets een waar gevoel hebben dan alleen voor eigen-ik.
‘Als U niet gaat, ga ik-ook niet’ - besliste zij reeds. Maar hare moeder schudde het hoofd:
‘Neen kind - doe me nu 't plezier - en wees nu eens niet koppig. Ik ga niet, omdat ik 't voor mij nog geen pasgevend iets vind, zoo kort na je vaders dood. Maar jij bent jong. Jij hebt recht op je jeugd en je leven. Dit is nu eigenlijk je eerste début, kan men haast zeggen. Tante Mary doet dat soort dingen altijd héél chic.’
‘Maar ik heb er niets geen lust in. Ik weet al vooruit dat ik naast ‘Ber’ - Ellen bauwde de Haagsche verbastering van den noordschen familie-naam van Berend smadelijk na - ‘zal moeten zitten, en dat hij me den heelen middag gruwelijk zal vervelen met z'n air van blasé-studentje! - - En, o moeder, verbeeldt U, wat ik verleden toevallig zag, hij wordt nu al káál - -vindt U 't niet vreeselijk, zoo'n jonge jongen!’ - -
Ellen was te onschuldig nog om voor de vroegtijdige kaalheid van Ber een andere oorzaak te zoeken dan toevallige misdeeldheid! Haar moeder ging er niet op in; zij voor zich had de familie-verbintenis óók wel gewenscht, maar ze wilde haar kind niet beïnfluenceeren. Daarvoor had zij-zelve te veel geleden, om zich niet vast te hebben voorgenomen, dat ze Ellen nooit tot een of ander goede-partij-huwelijk zou dwingen. -
‘In elk geval ben je toch niet éénzijdig’ - leidde zij dus af - ‘behalve Ber kan je toch nog 'n tweeden buurman hebben, die je beter bevalt. - - En, in elk geval, zóó kom je een beetje erin. Wie weet of de Vervoordes en de Vermeulens ook niet gaan! Dan heb je dadelijk al 'n páár goeie kennissen.’ -
Ineens helderde Ellen's, bij het vooruitzicht van het diner verdonkerd gezicht, weer geheel op. ‘De Vervoordes zullen er niet zijn’ - zei ze - . ‘Ik geloof niet dat tante Mary die heel veel ziet. Maar mevrouw Vermeulen en zij, tante, zijn, geloof ik, nog al gelieerd samen; als ik mevrouw Vermeulen dan eens vroeg of ik met hen mag meerijden? Wij wonen één kant uit. Mevrouw heeft morgen haar jour, dan kan ik 't wel even zelf gaan vragen bij haar?’
‘Mij goed’ - zei Geerte, zonder erg. Alleen maar er bij stilstaand, dat Ellen gauwer had toegegeven dan zij had durven hopen. - Ellen, heelemaal in haar Vermeulen-gedachten, voegde er nog, hardop denkend, bij:
‘Dan kan ik mevrouw met-een vragen of zij eens met me naar haar schoonouders wil gaan. Want, vindt U óók niet, nu die ouwe mevrouw mij dat zoo lief gevraagd heeft, kan ik dáár toch niet goed van-af.’ -
‘Natuurlijk niet.’ - Geerte schrikte op van het denkbeeld, dat Ellen zoo'n zet in den