De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd(Voor Dageraad).Gij vraagt mij, of ik-ook niet vind met U, dat: ‘Het er niet op aankomt Wie het schrijft, maar alleen op Wat er geschreven wordt.’ Neen, dat ben ik gansch en al oneens met U, en vind ik een even laffe, en oneerlijke, als onware theorie, waarachter anonymi, en menschen zonder den moed hunner overtuiging, zich gemakshalve verschuilen. Ik kan dat tegen U te onbewimpelder zeggen, omdat gij-zelf mij verlof geeft, telkens waar ik dit noodig acht, Uw pseudoniem op te heffen, en Uw gedachtenwisselingen, etc., met Uw naam voluit te onderteekenen. Daarom behoeft gij-persoonlijk U dus niet aan te trekken wat ik hier nu zeg, namelijk dat het een heelonwaardige en tevens een heel-laffe manier is, een ander aan te vallen, of een gewaagde opinie over iets of iemand uit te spreken, wanneer men daaronder zet: X of Y, zoodat noch de aangevallene, noch het publiek, weet met wien hij daarbij te doen heeft. Zoo iets doet mij altijd denken aan een sluipmoord onverhoeds, of door vergif, zonder zichzelf er bij in gevaar te brengen. Zoo is de questie beschouwd van uit het oogpunt van den anonymus-zelf. Van uit het oogpunt echter van den lezer vind ik óók wel degelijk, dat het er zeer veel op aankomt wie het zegt, en volstrekt niet-alleen op wat er gezegd wordt, want, heel dikwijls weet men, den naam lezend van den auteur, reeds terstond door dien naam, dat hij bevooroordeeld, onbetrouwbaar, partijdig, dom, is; of ook, omgekeerd, hoogstaand, eerlijk, rechtvaardig, begaafd met een helder oordeel. In het eerste geval is men dan, dóòr de onderteekening-zelve, terstond gewaarschuwd met wien men te doen heeft, slaat dikwijls zelfs reeds over vóóraf wat er te lezen staat, omdat men weet dat het niet-betrouwbaar kan zijn. Om maar eens alleen even stil te staan bij het punt politiek, er zijn in alle partijen mannen te vinden die, ondanks hun mooie praatjes in de couranten, geen lor waard zijn wrat hun wezenlijk-hetmeenen-met-hunne-richting betreft, en van wien ieder die hen kent dat ook wéét. Van zulke menschen nu is mij het fraaiste hoofdartikel ‘Wurst’ - om een duitsche uitdrukking te gebruiken. En óók zijn er omgekeerd in alle partijen hier en daar eerlijke menschen, wien het wezenlijk, (voor zoover dat in de politiek ten minste mogelijk is,) niet is te doen om eigen eer of voordeel, maar om hun zaak als zoodanig. Welnu, van dezulken kan ik hunne meening met belangstelling lezen, óók al ben ik het er in geen enkel opzicht mede eens. Etc. Etc. - Nu kom ik tot het eigenlijk onderwerp van Uw brief: ‘Met veel genoegen’ - aldus schrijft gij - ‘las ik Uw ontboezeming: ‘als ik wat zag in anarchie of vrij-socialisme zou ik-ook tot die richting behooren’. - In- | |
[pagina 314]
| |
derdaad dat heb ik geschreven, en dat méén ik. Maar ik herhaal, meer dan ooit sinds ik week aan week De Vrije Socialist van den heer Domela Nieuwenhuis lees, ben ik overtuigd, dat zijn m.i. zeer eerlijk-gemeend geloof in een eindelijke zegepraal van een beteren toestand, langs den weg der algemeene gelijkheid en rechtvaardigheid, een onbereikbaar luchtkasteel is en niets anders, en daarom zal ik voor mij nimmer aan zijn richting daadwerkelijk meedoen. Waarom ik die overtuiging juist dóór de lezing van De Vrije Socialist meer en meer kreeg? Omdat de inhoud van dat Blad, geschreven immers door degenen, die ons de nieuwe maatschappij moeten helpen veroveren, bevestigt mijn eigen dagelijksche ondervinding, dat de menschen ongelijk zijn van maaksel, en altijd heel laagstaand zullen blijven, wat de massa aangaat. De heer Domela Nieuwenhuis is een ontwikkeld, een begaafd man, sommige zijner helpers zijn het misschien in mindere mate ook nog. Maar, lees nu eens hoe die heeren (met uitzondering van den heer Domela Nieuwenhuis zelf), al elkaar liefjes met ‘kameraad’ aansprekende, elkaar desniettemin bij 't minste geringste meeningsverschil in de haren vliegen, uitschelden, beleedigen, zwart maken! En dat zijn dan ondertusschen degenen, die zich inbeelden dat zij straks - wanneer de revolutie die zij willen er is - een eendrachtige broederlijke menschenwereld zullen gaan vormen! Zij zullen integendeel elkaar, dat kan men nu reeds uit de Vrije Socialist-zelf nagaan, doodslaan en vermoorden, uit hebzucht en uit eerzucht, net als in de Schrikbewinddagen, toen de grootste en meest beroemde revolutie-mannen en-passant de ergste dieven en moordenaars zijn geworden, dieven van 's lands goederen, en moordenaars van elkander. Zoo is de menschelijke aard. Het zou heel mooi en heel gelukkig zijn, indien de menschen anders waren, en zich leenden tot den door U (en ook door mij) gewenschten anarchistischen heilstaat, maar zij zijn, in de meerderheid genomen, nu eenmaal niet anders dan egoïste, laag-denkende, op eigen voordeel, en eigen-in-de wereld-vooruitkomen bedachte wezens, behoudens die enkele goede uitzonderingen, die hoogstaanden, die Uebermenschen, die zich door wezenlijke onbaatzuchtigheid onderscheiden, de een zus, de ander zoo, van de groote onbeduidende massa, maar welke juist daarom nooit, nooit, kunnen of zullen worden de meerderheid, - en om die reden door het plebs, zoodra het de baas wordt, zullen worden doodgetrapt. Want de meerderheid háát altijd juist de enkele wezenlijk hoogstaanden, - in instinctieven nijd. Juist dáárom is het zoo gevaarlijk die meerderheid het roer in handen te geven, omdat zij dan dadelijk wordt, niet een maatschappij van broeders en kameraden en rechtvaardig-alles-verdeelenden, maar integendeel een woeste, ordelooze, zich bedrinkende, onzedelijke, vuile, tot stelen en moorden overslaande rooversbende. Dat leert mij de geschiedenis, en dat leert mij óók het heden, en daarom geloof ik absoluut niet in een verandering ten goede, want die zie ik tot hiertoe nergens, wel het tegendeel; en daarvoor staat de mensch (in het algemeen gesproken) ook geestelijk veel te laag. Indien er iets is dat haar, de massa, integendeel opvoedt, in toom houdt, breidelt, dan is het juist het door U geminachte geloof, wel te verstaan bestaande niet in een vaag modernisme, maar in een angst voor de straffen van het Hiernamaals, zooals de orthodoxie die opwekt, en ook de R.K. Kerk leeraart. Het is volkomen wáár, dat alleen de hoop op de door zulk een godsdienstgeloof toegezegde gelukzaligheden Hiernamaals, de vrees voor de hellestraffen aan gindsche zijde, de groote massa maakt tot ordelijke brave oppassende menschen. Men heeft mij wel eens verweten, dat ik, niettegenstaande deze mijne besliste opinie, nogtans help zulk geloof ondermijnen, door mijn eigen boeken en artikelen, maar daaraan valt niets te doen, omdat ik niet wil meedoen aan huichelen, en het den menschen wat op de mouw spelden, iets waartoe ik consequent zou vervallen, indien ik, uit vrees voor een revolutie, een geloof voorwendde dat ik-zelve helaas niet bezit. Echter wil ik nog veel minder mij aan de andere zijde scharen, want in haar theoriën heb ik nog veel minder geloof. Gij stelt tegenover de anarchistische misdaden, die ik veracht, de gruwelen door de christelijke natie Engeland in hare koloniën begaan, etc., etc. (Gij hadt er gerust de onze óók kunnen bijvoegen; Nederland namelijk verkeerde in zijn bloeiperiode van calvinistische vroomheid, juist toen het gelijktijdig onze kolonieën te vuur en te zwaard heeft veroverd, onder de wreedste mishandelingen den inboorlingen aangedaan.) Maar, wat wilt gij daarmede tegen mij aanvoeren? Ik ben dat allemaal woord voor woord met U eens. Hebt gij dan onlangs mijn artikel: Beschaving- | |
[pagina 315]
| |
vings-gruwelen, dat de Vrije Socialist met instemming overnam, niet gelezen? Ik voel dan ook net even weinig voor een monarchie als voor een republiek, net even weinig voor deze ‘geordende’ inrichting der maatschappij als voor gindsche toekomst-heilstaat van anarchie en vrij-socialisme. Want ik vind het alles oud lood om oud ijzer, omdat ik de menschen, die regeeren, op welke wijze dan ook regeeren, in hun geheel genomen altijdgemeen en hebzuchtig en kruiperig en laag vind, en overtuigd ben dat degenen, die, zonder eer en zonder mooie woorden, stilletjes naar het kerkhof worden uitgedragen, armen, en zelfs misdadigers soms hieronder inbegrepen, lang niet altijd de minstedelen onder de wereldburgers zijn geweest, ook, al krijgen zij geen lofredenen mede ter hunner ‘onvergetelijke’ nagedachtenis. Verder gaat gij tegen mij te keer over ‘de kapitalisten’. Alweder, ik sta in dat opzicht geheel aan Uwe zijde. Nog onlangs bijvoorbeeld heb ik dienaangaande een heftigen uitval bijgewoond, van een dame, die, na haar geheele leven hard-gewerkt te hebben, nu óók daardoor een kapitaaltje bijeen gaarde, en dientengevolge ieder ander hardvalt, die niet zoo onophoudelijk als zij alleen-voor-zich-zelve werkt, maar ook wel eens wat weggeeft, te véél misschien weggeeft wel, en daardoor niet rijker wordt maar zelfs arm! Ik geef de laatste categorie gelijk, van harte; ik vind de theorie der dame, die zich verachtelijk hebzuchtig, op héél ‘verstandige’ gronden aldus uitliet, spijkerhard; maar.... met dat al zal de groote meerderheid van het menschdom wel nooit anders zijn en denken en handelen dan zooals zij, die dame, (die ook over het algemeen zéér verstandig in haar gierige hebzucht wordt gevonden), en zal, evenals zij kapitaal willen bijeenverzamelen, om daardoor een gerusten ouden dag te hebben, en zal, evenals zij er zijn naasten het hun toekomende om onthouden, en hun beknibbelen. En ik ben er dus van overtuigd, dat, wanneer gij morgen Uw gelijkheids-toestand hebt verkregen door een revolutie, overmorgen reeds de eene en de grootste helft weder aan het sparen en oppotten gaat, en er dan nog (van hun standpunt terecht gesproken) bijvoegt: waarom zal de andere kleinere helft straks profiteeren van mijn sparen en werken? Laten die óók voor den ouden dag oppotten, - of anders verhongeren. En, daarmede vervalt reeds weer Uw gelijkheids-ideaal, want nu redeneer ik nog niet eens over dronkaards, verkwisters, luiaards, zieken, zwakken, onmachtigen, zooals de nieuwe maatschappij er net evenveel zal hebben als de oude, en die dus stelselmatig zullen willen of moeten verkwisten. Zonder te verdienen. Elders zegt gij: ‘Ik moet U volkomen gelijk geven, de massa staat laag. Dat is zoo. Maar men kan er naar streven, door opheffing der individuen, de massa op te heffen.’ - Hierboven heb ik reeds aan U uiteengezet, dat ik niet geloof aan de mogelijkheid van het opheffen der individuen, omdat ik ze, in 't algemeengenomen, niet voor opheffing, voor veredeling, van welken aard ook, noch door volks-ontwikkeling, noch door kunst, noch door wat ook, vatbaar acht. Wel integendeel voor verergering hunner-laagstaandheid, juist dóór al die beschavings- uitvindingen. Zie maar naar hedendaagsch Parijs, waar nooit het volk, de massa, in onzedelijkheid, vuilheid, roof-en moordzucht, lager stond, dan nu de socialisten er regeeren met de hooggeroemde wapenen van volks-veredeling, etc.! ‘De anarchisten, die heel goed weten dat menschen geen engelen zijn, willen trachten het onmogelijk te maken dat de eene mensch den anderen misbruikt,’ schrijft gij. - Mij-goed. Vergun mij echter, daar ik persoonlijk niet geloof dat dit ideaal bereikbaar is, als kalm toeschouwer af te wachten de vervulling hunner wenschen, zonder mij bij hen aan te willen sluiten. Met hunne grieven, tegen oorlogen, beschavingsgruwelen, onrechtvaardige klassenjustitie, en dito politie, schandelijke onnutte uitgaven voor vorsten-ontvangsten, etc., etc., ben ik het volkomen eens, niet echter met hunne laaghartige verbeteringsmiddelen, van onschuldigen door bommenwerpen verraderlijk treffen. Of vindt gij de koetsiers, en lakeien, en de straatwandelaars, die, bij elken bommenmoord op een vorst, mede-vallen, soms geen onschuldige slachtoffers? Vindt gij de moorden, aan de nonnen en priesters in Lissabon begaan, géén ‘misbruik-maken van den evenmensch?’ ‘U erkent, de “hooggeborenen” denken vaak nog veel minder na dan het volk. Is het dan geen schande dat zulke niet-denkende hooggeborenen (dus laagstaande individuen) de macht hebben de vaak-wèl-denkende medemenschen te onderdrukken, hen voor zich te laten werken, terwijl zij zelf een lui vadsig leven leiden.’ Zeker, dat ben ik weder allemaal met U eens, maar, de questie zit 'm m.i. niet in het ‘hooggeboren’ zijn maar in het geldbezit. Gelijk gij terecht zegt ‘hooggeborenen’ kunnen soms zeer weinig nadenken, en menschen uit het volk | |
[pagina 316]
| |
zeer veel, en ook omgekeerd. Echter, heden ten dage kan óók een nederig-geborene, wanneer hij maar geld-genoeg heeft, elke positie van onderdrukker innemen, die de hooggeborene misschien bezit door zijn stand, en, anderzijds, indien de hooggeborene geen geld meer bezit, dan zinkt hij uit zijn klasse van bevoorrechting weldra uit, omdat hij dan geen kruiwagens meer heeft. De geldmenschen echter, hooggeborenen en laaggeborenen beide, onderdrukken, (al weder spreek ik in algemeenen zin) stééds de minder-bevoorrechten en van hen afhankelijken wat geld betreft.Ga naar voetnoot*) En, daaraan is niets te doen, absoluut niets. - Het eenig-‘hooggeboren’-schap, dat zich nog alleen uit louter recht van geboorte voortplant, is dat der vorsten en koningen. Dáárvoor voel ik dan ook niets, en ik betreur onvoorwaardelijk de groote sommen, die vorsten-ontvangsten en vorsten-begroetingen het land, of liever-gezegd de belasting betalende inwoners, kosten, en welke nog te méér bedragen, omdat die uiterlijke ‘feest’- vreugde achter de schermen gepaard gaat met een schatten-kostende geheime-politiemacht, - om de quasi-beminden te beschermen. ‘Vindt U niet dat die zoogenaamde-eerlijkoprechte menschen, die in de openbare meening zoo flink, zoo dapper etc. zijn, dikwijls ons door het één of ander kleine gevalletje zoo bitter kunnen tegenvallen? Zoo heb ik 't nu onlangs weer ondervonden met iemand dien ik 't toppunt van eerlijkheid en rechtschapenheid noemde. Van dien waan ben ik alweer genezen. Maar het sloeg me.’ Natuurlijk, als je nog jong bent ‘slaat’ zoo iets je! Zoo is het mij ook gegaan; zóó lang zoo gegaan, tot ik van lieverlede, wat de wezenlijke waarde van in de openbare meening veelbeteekenende menschen betreft, heel pessimistisch gestemd ben geworden. De meesten juist derzulken zijn slechts klatergoud, berekend voor de ‘openbare meening’, maar innerlijk vallen ze je bitter tegen. En daarentegen ken ik zoovele vergetenen en eenvoudigen, of ook wel hard-aangevallenen om een of andere lichtzinnigheid, vergeleken bij wier wezenlijke schoonheid van karakter ik me zelve heel klein voel. Even moet ik U nog doen opmerken, dat de meneer, die Vrij-socialisme en Staats-socialisme met elkaar verwarde in de Lelie, m.i. dat voornamelijk heeft te wijten aan den verkeerd-gekozen titel van De Vrije Socialist. Het Blad namelijk wordt - zooals gij wel zult weten - geschuwd als de pest, door elkeen die het er niet, als medestander, van te voren mee eens is. - 't Gevolg is dus dat de naam ervan steeds oorzaak geeft tot verwarring, zijdens degenen die het Blad-zelf, om bovengenoemde reden, niet lezen. Ik heb dat voortdurend ondervonden als ik het tegen den een of den ander noemde. En ik vind het daarom jammer, dat het niet heet: De anarchist, of zoo iets, waaruit de onpartijdige, maar met den inhoud onbekende menschen beter konden nagaan wat het eigenlijk wil. Ik-zelve vind Staats-socialisme zulk flauw huichelachtig lapwerk, zulk onoprecht gedoe, dat het mij - indien ik een anarchist ware - zeer zou hinderen door anderen met die richting verward te worden te goeder trouw. De anarchisten zijn in elk geval consequent door, gelijk gij terecht zegt, te zijn tegen parlementarisme, militarisme, etc. Wat dat laatste punt betreft heeft Gustave Hervé dan ook steeds mijn volle sympathieGa naar voetnoot*), terwijl ik mannen als Briand c.s. pur-sang huichelaars vind. Een anarchistische dienstweigeraar heeft van zijn standpunt grootgelijk. En ik voeg hier op dat zelfde punt nog bij, dat m.i. elke geloovige minister, die de oorlog goedkeurt, handelt lijnrecht in strijd met Christus' gebod van liefde, en dat dus een orthodoxe dienst-weigeraar m.i. een véél oprechter christen is van zijn standpunt dan een zoogenaamd heel rechtzinnig minister. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. (Zie de corr. voor U bestemd). |
|