| |
Varia.
I.
Eigengerechtigheid.
In de godsdienstoefening van Zondag-morgen, bestemd ter bevestiging van ds. Molenaar als predikant te Dordrecht, door ds. Keller, zei deze bij het aanbevelen van de collecte voor de armen: ‘Gij kunt mildelijk geven, want, naar ik hoor, zal er bij dominee Zillinger Molenaar niet meer gecollecteerd worden voor het bijzonder onderwijs. Ook onder mijn prediking behoeft ge voor dit doel niet meer te geven. Wel ben ik zeer voor christelijke scholen, maar dan moeten die ook christelijk zijn met Gereformeerde onderwijzersGa naar voetnoot*). En, uitgenomen den voorlezer, zie ik er nooit een onder mijn gehoor. En de Heere deed dien voorlezer, op grond zijner overtredingen, reeds bloed uit den neus stroomen. Moge hij door dit bloed beter zien op het bloed dat reinigt van alle zonden, en nader gebracht worden tot den troon der genade.’
(Deze voorzanger, christelijk onderwijzer, die zich al eens bij den kerkeraad beklaagd heeft over ds. Keller's uitlatingen aan zijn adres, is herstellende van ernstige neusbloedingen, welke hem zeer verzwakt hebben.)
(Haagsche courant).
Hoe hoogmoedig moet het er uitzien in het hart van zulk soort ‘christenen’, die van God zulk een voorstelling durven maken, - alsof Hij iemand laat ziek worden omdat hij (volgens de opvatting van ds. Keller) niet braaf genoeg is! Heeft deze man-Gods soms geconfereerd over de ‘overtredingen’ van den voorlezer met ‘zijn’ God, dat hij zoo precies weet wáárom de man, christelijkonderwijzer, neusbloedingen heeft gekregen tot zijn straf?
Waarlijk, als 't niet zoo treurig ware, dat de menschen, onder het mom Christendom, elkaar aldoor het leven verbitteren en vergallen door beleedigingen in 't openbaar, 't zou zijn om het uit te schateren van 't lachen.
Ik moet trouwens erkennen - daar ik goederlachs ben - dat ik-voor-mij 't heb uitgeschaterd, toen ik dat verhaal las, zoodat ds. Keller althans die goede daad deed door zijn ‘christelijke’ toespraak, dat hij mij 'n onverdeeld vroolijk moment heeft bezorgd.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Koninklijke genoegens.
De hertenvangst in het Koninklijk park.
Deze, reeds eerder aangekondigde hertenvangst, is gisteren met succes gehouden. Zondag arriveerde een hofjager uit Dobbin, met een groote hoeveelheid netten, voor dezen vangst benoodigd. Onder zijne leiding werd des nachts te 12 uur begonnen over grooten afstand deze netten te spannen van den Amersfoortschen straatweg een eind het Koninklijk park in. Dit was noodig, om de herten, die des avonds naar de voederplaatsen trekken, het in den vroegen morgen terugkeeren naar het binnenste der bosschen te beletten.
Een tweede afzetting met netten had een paar kilometer verder plaats.
Des morgens te 9 uur werd met het vangen begonnen. Een aantal drijvers gingen behoedzaam voort, andere mannen waren bij de netten verdekt opgesteld, de bevelen opvolgende van den leider der jacht, die uitstekend met dit werk op de hoogte bleek te zijn. De herten bemerkten al gauw, dat hun een hinderlaag was gespannen, en als dol renden de dieren òf hun ondergang tegemoet, òf zij keerden zich rechtsom, de drijvers tegen, die wel een pasje op zijde wilden voor
| |
| |
de hollende dieren. De netten waren van boven strak gespannen, beneden lieten zij ruimte over. Kwam een hert in het net, dan lag het daar beneden als in een zak gevangen. Onmiddelijk sprongen dan eenige mannen toe, want het dier begon direct capriolen te maken. Met vijf man was men dan het gevangen dier meester; vier grepen het op aanwijzing onder bij een der pooten, terwijl de vijfde den kop in bedwang hield. Zoo droeg men dan den buit gemakkelijk naar een der hokken, voor vervoer, of men gaf het weer de vrijheid.
Er werd natuurlijk van alles gevangen, en alleen de hinden waren aangewezen; groote hertebokken werden weer losgelaten. Liet men zoo'n hert los, dan maakte men wel meteen uit de voeten te komen, want dan was zoo'n beest lang niet gemakkelijk. Vóór het hok werd het hert op zij gelegd, dat, als het opsprong, vlak voor zijne gevangenis terecht kwam, waar het ingeduwd werd. In het geheel werden 25 dieren gevangen, waarvan 12 werden vervoerd naar Hoenderloo. Z.K.H. Prins Hendrik woonde tot den avond toe deze jacht bij, zoo ook eenige heeren der hofhouding, de dd. jagermeester Tutein Nolthenius, en de heer Kröller en genoodigden. Van interessante momenten werden door een der heeren der hofhouding kiekjes genomen. Eenige koetsiers van de Koninklijke rijstal maakten 's middags nog een charge door de bosschen, om de herten nog wat op te schrikken. terwijl een eerste koetsier den geheelen dag dienst deed als ordonnans tusschen de verschillende posten; deze had een drukken dag, want er viel nog al eens wat te berichten.
Al de aanwezige heeren toonden hunne groote tevredenheid over deze jacht, zeker de eerste in ons land.Ga naar voetnoot*)
Des nachts werden de gevangen dieren per as naar Hoenderloo overgebracht. Als een bijzonderheid melden wij nog, dat een der dieren, pas opgesloten, met geen geweld weer uit zijne kooi was te krijgen, toen bleek dat een verkeerde was gevangen.
(Telegraaf.)
- Ik vestig met verontwaardiging de aandacht op dit soort van m.i. al heel wreed tijdverdrijf, voornamelijk omdat er met zulk een nadruk wordt bij vermeld, dat het zeker ‘de eerste in ons land is’ en dat een ‘hofjager uit Dobbin’ is gearriveerd om dit laffe vermaak ten onzent te dirigeeren. Mij dunkt, het zou beter zijn indien dergelijke duitsche gewoonten, plus de er aan verbonden Dobbinsche hofjagers, bleven waren zij waren, en niet ten onzent werden geïmporteerd. Er zijn koninklijker genoegens en koninklijker gedragingen beide, dan zulke dierenplagerijen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Zie het artikel. De Moderne Moeder.
In normale gevallen behoudt de onderwijzeresmoeder genoeg tijd voor haar gezin. Men vergelijke haar niet met de afgewerkte fabrieksarbeidster.
Te weinig rekening hield de heer de Wilde, meent de redenaar, met de omstandigheid, dat de huishoudelijke bezigheden voor de vrouwen zoo zeer zijn verminderd. Alleen op haar gezin aangewezen zou zij zich vervelen.
(Haagsche Courant).
De discussie, waaraan deze woorden zijn ontleend, was tusschen de heeren de Wilde (anti-revolutionair) en Ketelaar, die, op uitnoodiging van het verbond van Vrouwenkiesrecht, de questie van het al-of-niet-ontslaan van gehuwde onderwijzeressen besproken hebben. De heer de Wilde, als antirevolutionair en rechtzinnig man, verklaarde zich vóór het neerleggen van haar beroep door dergelijke dames; de heer Ketelaar was er daarentegen tegen. En, wat mij onder zijne argumenten trof zijn de hierboven aangehaalde, door mij gecursiveerde woorden.
Alleen op haar gezin aangewezen zou zij, (de moeder) zich vervelen.
Zòò weinig begrip heeft dus deze voorlichter des volks van de veel-omvattende taak van een opvoedster en huismoeder, dat hij, in haar niets anders ziende dan een soort naaiende en kokende huis-slavin, van meening is, dat, met het vergemakkelijken dezer huiselijke bezigheden, de taak der vrouw als echtgenoote en moeder een ‘vervelende’ is geworden, niet voldoende om haar gedachten en haar tijd te vullen. Laat hij eens informeeren bij elke haar man in zijn werk en leven bijstaande echtgenoote, bij elke zich aan de zorg en de opvoeding, aan de lusten en de lasten van haar kinderen wijdende moeder, of zij zich ‘verveelt’, omdat zij geen bezigheden buitenshuis heeft,... dan wel tijd te kort schiet. - Of, beter nog voor iemand van zijn richting, laat hij kennis nemen van het ‘gebed’ door dr. Alice Salomon vertaald uit het Engelsch, en dat onlangs verscheen in: Der Heimarbeiter:
‘Wenn es notwendig ist, dass unsere Frauen den Männern gleich arbeiten und erwerben, so
| |
| |
hilf uns, dass wir trotzdem weiter in ihnen die Mütter der Zukunft achten und verehren.
Wenn sie sich nach Liebe und der schönen Freiheit eines eigenen Heims sehnen, gib ihnen, dass diese reinen Wünsche zu rechter Zeit Erfüllung finden.
Uns allen gib Weisheit und Willenskraft, damit unser Familieënleben nicht die weibliche Innigkeit und die mütterliche Liebe entzogen wird, die stets die rettende Kraft und der Ruhm unseres Landes gewesen sind.
Deze werkende vrouwen zijn er van overtuigd dus, dat die arbeid buitenshuis hen aftrekt van hunne vrouw- en moeder-plichten, maar meneer Ketelaar - van wien men zich afvraagt onwillekeurig met welk soort vrouwen, die zich in haar gezin ‘vervelen’ hij gewoon is om te gaan - schijnt van een hoogere opvatting van het vrouw-bestaan dan als dat der werkster en kookster (èn bevredigster van lijfsbegeerten van haar man) geen flauwe notitie te hebben. Zoodra de vrouw van die materieele zorgen eenigzins is ontslagen ‘verveelt’ zij zich volgens hem in haren schoonsten, hoogsten, mooisten werkkring, een die haar verheft boven wèlke staatbetrekking of kunstroeping ook, omdat zij immers het is, die vormt de toekomst, het toekomst-geslacht, juist zij, veel meer dan de vader, als zijnde de opvoedster van het gezin.
Och arme! En zoo iets heet dan ‘vooruitgang’!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Vrouwengedoe.
Voor den president der rechtbank werd hedenochtend 10 uur in kort geding gepleit in de navolgende zaak:
Van mejuffrouw Anna Polak, directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, werd door mejuffrouw E.C. Holtius, een der vier bestuursleden, die in de algemeene vergadering der Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid van September jl. haar ontslag hadden genomen, en die 1e-secretares dier vereeniging was, gevorderd afgifte der ledenlijst van die vereeniging, in hoofdzaak op grond dat zij in haar hoedanigheid van 1e-secretares een ledenlijst onder zich had, en die bijhield; dat zij die lijst uit welwillendheid en tot wederopzeggens toe had afgestaan aan mej. Polak, doch dat deze weigerde die lijst terug te geven; dat eischeres, aan wie was meegedeeld dat zij op 1 November jl. als secretares was afgetreden, deze lijst in verband met een reglementaire bepaling, binnen 14 dagen na haar aftreden ter beschikking van het bestuur moest stellen, en dit persoonlijk wenschte te doen; dat zij door de onrechtmatige achterhouding dier lijst schade leed, en dat op grond van een en ander een onverwijlde voorziening noodig was. Zij vorderde mitsdien afgifte van de bedoelde lijst, zoo noodig met den sterken arm, en f 100 schadevergoeding per dag, voor iederen dag dien gedaagde na de beteekening van het vonnis daarmede in gebreke zou blijven.
Mr. Joh. J. Belinfante, advokaat alhier, trad voor gedaagde op, en betoogde in hoofdzaak dat de pres. onbevoegd was van een vordering kennis te nemen, o.m. omdat in kort geding geen uitspraak kan worden gevorderd van den president, die gelijk staat met een einduitspraak in de zaak ten principale, d.i. het geschil, dat partijen verdeeld houdt; dat de dagvaarding nietig was, omdat daaruit niet duidelijk bleek wat eigenlijk het geschil ten principale is, en van welke loonlijst nu eigenlijk afgifte gevorderd wordt; dat de verordening niet-ontvankelijk was, o.a. omdat hier in privé gedagvaard is; en dat in elk geval de vordering moest worden ontzegd, aangezien de gestelde feiten geen van alle juist waren.
(Haagsche Courant).
Wat heb ik U honderden malen al gezegd, lieve lezers, dat het einde, (en somtijds al het begin) wordt van èlk vrouwengedoevergadering en comité-gespeel, etc: ruzie, en nog eens ruzie! - Mijnentwege, zoolang de dames dat afmaken op hare koffie-kransjes of avond-kwaadspreekerijtjes onder elkaar. Dat kost geen geld, niet waar? Maar, sedert de ‘nuttigheid’ en de ‘zelfopoffering’, en, weet ik al wat meer, er bij zijn te pas gekomen, sedert wordt er van alle kanten voor dit of dat schoone en edele doel geld-bijeengebracht, en... 't ‘ontwikkeld’ damesbestuur verkwist het aldus bijeengebrachte dan aan gekibbelgeschiedenisjes. Juist dat Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid-ruzietje vind ik daarvan een erin-slaand voorbeeld. Dat Bureau toch is met groot nuttigheidsvertoon opgericht van het met zooveel drukte en moeite bijeengegaarde geld van de Vrouwen-arbeids-tentoonstelling overgebleven. ‘Nu zou je eens wat zien.’ ‘Wat extra-nuttigs!’ Ik heb nooit anders ervan gezien dan statistieken en verslagen en al maar door statistieken en verslagen! En verder heb ik (onder 't bestuur van Juffr: Jungius, want
| |
| |
hoe 't nu is weet ik niet) vele klachten gehoord, dat de nuttige Bureau-dames haar schel hadden afgebonden om, bij het statistieken en verslagen maken, niet gehoord te worden door om hulp en raad en inlichtingen vragende hulpzoekende vrouwen, die, in hare naiefheid, meenden dat er nu wezenlijk iets in háár belang, voor háár werkelijk nut, was opgericht.
En nu zijn de bovenvermelde ‘nuttige’ dames al zóó ver, dat ze voor de rechtbank komen kibbelen in het openbaar! En dat de verdediger van de beklaagde, mr. Belinfante, de door mij gecursifeerde woorden uitspreekt, namelijk dat ‘de gestelde feiten geen van alle juist waren.’ - M. a.w. de ‘nuttige’ Dames zitten elkaar flink in het haar!
Vermakelijk! Vermakelijk!
En dáárvoor, voor zulk typisch vrouwengedoe, dragen nog steeds honderden vrouwen in den lande, die het nauwelijks missen kunnen, in hare goedgeloovigheid een steentje bij. Laten zij het toch of voor haar ouden dag bewaren, of geven aan 'n arme, nooddruftige ziel. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
-
voetnoot*)
- Noot van mij.
Dus, alléén de ‘gereformeerden’ zijn christenen, volgens dezen kenner van God! Och arme, wat zal God hem uitlachen!
|