Horstenboer, bij de eerste inspectie van de nieuwe inrichting, had dadelijk waarschuwend gevraagd:
‘En je man, lieve kind, waar komt die te hangen? - - Je hebt toch 'n goed portret van hem, zie ik, in Ellen's kamer.’ -
‘Dat is 't hare’ - had zij strak geantwoord. ‘Hij heeft het voor haar laten maken toen zij naar kostschool ging. Ik heb alleen een uit onzen engagementstijd, in 'n album ergens.’ -
Mevrouw Horstenboer placht het doode verleden nooit aan te roeren, vond het kiescher, van háár standpunt, dat zij zich buiten al die familie-geschiedenissen van vóór haar tijd hield. Zij zei dus alleen:
‘Vindt je zelve niet dat het... hm... wat vréémd staat, dat het portret van je zoo-algemeen geachten man nergens is te zien in 't huis van zijn eigen vrouw... Je zoudt b.v. van die photo, die Ellen van hem heeft, een afdruk kunnen laten maken. - Men breekt den menschen zoo gauw den mond open.’ - -
Geerte begreep met 'n half woord. 't Was wáár, zij kon zich niets veroorloven dat ook maar 'n ietsje zou afwijken van het gewone: zooals het hoort, - juist op het punt van haar huwelijk niet - zij moest vóór alles doen ‘net als iedereen’, ópdat er vooral niet opnieuw ‘monden werden opengebroken’. -
En ze had dus aan den wenk gehoor gegeven, dadelijk 'n afdruk laten maken van Ellen's portret van Govert-Jaap, 'n groot voor den salon, en 'n klein bestemd voor op haar eigen schrijftafeltje. Ellen, 't goeie kind, was er zelfs heelemaal de dupe van geweest.
‘Wat 'n lief idee van U - moeder’ - had ze gezegd, toen Geerte haar vroeg het hare te willen afstaan zoólang aan den photograaf. - En de tranen waren haar daarbij in de oogen gesprongen, terwijl zij hare moeder zwijgend innig omhelsde. -
Geerte kwam zichzelve toen in stilte huichelachtig voor. Maar zij kon 't kind toch de waarheid niet zeggen immers. En, meestal, vermeed ze het daarna, toen de portretten waren afgeleverd, dien strakken stoeren kop aan te zien, die haar zelfs nu nog inwendig wrevelig maakte in de herinnering. Maar soms ook triomfeerde ze, als Ellen heel lief met haar was, dan durfde zij de oogen naar hem opslaan:
't Was hem tòch niet gelukt. Hij had haar, Ellen, toch niet tot de zijne gemaakt. 't Was háár kind, wel degelijk háár kind, niet het zijne alleen. - - - - - - -
- Hé - wie belde daar nu weer - toch geen visite, hoopte ze. - Ze had wel nietthuis gegeven, maar papa, of mevrouw Horstenboer - zooals ze haar tweede moeder nog altijd in gedachten betitelde - of ook tante Holt, die drongen natuurlijk maar dóór, lieten zich niet afwijzen. En ze zat hier nu net zoo zaligjes met haar kopje thee en haar taartjes van Monchen. Die had 'n specialiteit in het haar smaken weten te treffen! Leuk ook dat boek, dat ze las, van Edna Lyall, bepaald wèl boeiend; 't feuilleton uit de courant, dat ze trouw volgde, was zoo gauw uit altijd, jammer genoeg. -
De knecht bracht 'n brief binnen. O, dus de post alleen maar was 't geweest.! - Onverschillig herkende ze de hand van Mary, haar schoonzuster. - Die kwam zeker weer bedelen voor 't een of andere goede doel. Dan kon ze haar, Geerte, altijd wel vinden, als't voor zoo wat was. Want Mary zat in alle liefdadige christelijke comité's, waarin eenige freule's en baronnessen of douairières óók zaten. Gold het burgerlijke medeleden, dan bedankte ze voor de eer. Maar, als 't te doen was om mee te doen aan voornamigheid, dan kon je op de christelijke liefde en hulpvaardigheid van mevrouw Sjoerd Eduma de Witt steeds rekenen. -
Hè neen. - 'n Invitatie voor 'n groot diner! Eigenlijk wel wat gauw, om nu al naar diners te gaan, nu Stinia pas in den vorigen winter gestorven was. Maar enfin... Ellen kon in elk geval wel aannemen... Voor Ellen was 't beter dat ze maar veel onder de menschen kwam...
Ze liet Edna Lyall nu toch uit eigen beweging rusten, om zich in de vraag te gaan verdiepen wat Ellen zou moeten aantrekken. Wit maar. Dat stond haar zoo goed, met haar frissche teint en haar mooi blond haar. En 't was ook 't eenvoudigst nu nog, nu ze zoo pas na den rouw uitging... Wie haar zou kunnen chaperonneeren? Want, voor haarzelve zou ze toch maar liever bedanken. - 't Kon háár toch niet veel schelen zoo'n groot diner. - En 't was méér correct, voor haar als weduwe, dat zou papa zeker óók vinden...
Weer 'n schel! - Maar nu was 't Ellen; dat hoorde ze dadelijk aan 't vlugge de trappen opvliegen. - Ze kende Ellen's levendig schelletje trouwens al.
Met een gezonden kleur van 't harde loopen en de frissche buitenlucht kwam ze binnen.
‘Dag moeder -. Hé, bent u al begonnen met de thee! Ik heb me nogal zoo gehaast.’
‘O, ik zet gauw nieuwe voor je - en, je ziet, taartjes zijn er nog in overvloed. - 't Is al over vieren, ik had heusch inééns trek’ - verontschuldigde Geerte haar nooit wachten kunnen waar het eten en drinken gold. -.
Ellen klopte haar lachend-beschermend op den schouder - ‘O stil maar - moedertje. - Ik weet er alles van, als U eenmaal aan Uw theeuurtje begint. - Neen, voor mij behoeft