zondagschool, en haar armenbezoeken, slag gekregen van met kinderen en zieken omgaan; er was iets zachts en behoedzaams in haar stem en spreken, dat kalmeerde. De pleegzuster gaf zij dadelijk een fermen warmen handdruk; voor pleegzusters namelijk had zij een onbegrensde naieve bewondering, omdat zij hen allen zonder uitzondering hield voor zelf-opofferende, alleen uit roeping handelende vrouwen.
Marie Nerveu harerzijds voelde het spontaan-hartelijke geméénde daarin, voelde hoe dit freuletje er niet eene was zooals zoovelen harer hoogmoedig-christelijk-voorname côterie, die haar, de ondergeschikte, genadiglijk beleefd behandelden, bij wijze van weldaad, waarvoor zij eigenlijk hoogst dankbaar diende te zijn.
- - - Johnnie had zijn zwijgende inspectie van zijn nieuwe bezoekster geëindigd. Ineens zei hij, nog onder den indruk van de schuifelende armelijke misdeelde verschijning, die zooeven was heengegaan:
‘Waarom hebt U ook geen bochel, net als mijn tante Nelly?’
‘Johnnie’, riep Marie Nerveu verschrikt. ‘Hoe kom je erbij!’ -
Ellen ook keek verbaasd een beetje. Maar Johnnie lichtte toe:
‘Omdat tante Nelly altijd zegt, dat God zoo rechtvaardig is, en zoo goed, en zoo veel houdt van alle menschen. Waarom heeft tante dan een bochel van Hem gekregen, en heeft Hij U zoo mooi gemaakt?’ -
Ellen zou geen jong meisje zijn geweest met gezonde zinnen, indien het zoo eerlijkuitgesproken kinder-complimentje haar geen glimlach van satisfactie had afgedwongen, ondanks haar af keuring van het gezegde-zelf. -
‘Wij mogen niet over Gods doen en laten oordeelen’ - zei ze, om maar wat te antwoorden. ‘Ik denk, dat God tante Nelly een veel mooier ziel heeft gegeven dan de mijne.’
‘Dat is dan óók onrechtvaardig’ - hield Johnnie nog vol. -
Maar Ellen, verstandig, leidde zijn gedachten af, door aan de zuster te vragen of zij al zijn speelgoed niet eens mocht zien? Dáárin kreeg hij pret, dat hij haar, met een zekeren rijkeluis-kind hoogmoed, al zijn schatten kon vertoonen. -
‘U moet eens zien, een groot hobbelpaard - en een tram, die wezenlijk electrisch gaat - en een heel, heel groot fort met soldaten. - Zuster, krijgt U mijn fort eens,’ beval hij.
Marie Nerveu had eigenlijk er allesbehalve zin in den boel nog meer overhoop te halen. De kamer lag al reeds vol met allerlei dingen, die zij straks kon inpakken weer, want de kinderjuffrouw wist bij al zulke gelegenheden steeds een of andere uitvlucht te verzinnen van juist elders noodig te zijn. Enfin, zij durfde niet onvriendelijk lijken tegenover die nieuwe kennis van mevrouw. Je kon niet weten wat die dan weer zou overklappen later. -
‘O maar Johnnie, wat een pracht’ bewonderde Ellen, toen het reusachtige ding op de tafel stond, en al de erbij behoorende kanonnen en soldaten werden ontpakt. - ‘En van wien heb je dat gekregen.’ -
‘Van Paatje - Op Kerstmis. - Ik wil het hier hebben op mijn bed. Paatje heeft er mij een plank voor laten maken, dat ik er op mijn bed mee kan spelen; - Zuster, ik wil de plank.’
Marie zette geduldig-gewillig alles voor hem neer. Gewoonlijk draaide hij lusteloosverwend zijn hoofd af van zijn speelgoed. Nu bereidde het hem een kinderlijk-ijdele voldoening Ellen's goed-gespeelde verbazing op te wekken over zijn vele schatten. Zij zelve hielp hem opbouwen en arrangeeren. Zij was nog jong genoeg, om er zelfs van lieverlede in te geraken in het spel. - Zij schoot met de kanonnen, en Johnnie liet de soldaten vallen. - - Het fort dreigde ten slotte door den vijand, - die onderaan was opgesteld door Ellen - te worden veroverd, als het nog lang zoo voort ging. - -
‘Meneer’ - zei de zuster, opstaand ineens. - Want de deur ging open, en mr. Vermeulen, met zijn overjas nog aan, kwam naar zijn jongen kijken, zooals hij altijd deed als hij 's middags thuiskwam.
‘Paatje’ juichte Johnnie vroolijk. - ‘Wat bent U vroeg.’ -
Vermeulen gaf Ellen, die blozend was opgerezen, de hand. - ‘U hier freule; dat wist ik niet. Hoe aardig van U mijn jongen zoo te komen bezighouden. - Speel je prettig Johnnie.?’ -
‘Ja,’ zei hij met beslistheid, ‘Maar het is nog niet uit. Tante Ellen gaat verliezen. -Háár soldaten zijn al bijna allemaal gesneuveld.’ -
Vermeulen zag het kinderboekje, dat zijn zuster had meegebracht, op den deken liggen. - ‘Van wie heb je dat nu weer gekregen?’ - vroeg hij, aan het losgewikkeld papier en het touwtje erneven wel herkennende, hoe het een pas meegebracht cadeautje was, en er eigenlijk Ellen op aanziende. -
‘Van tante Nelly’ - zei Johnnie onverschillig. ‘Die brengt altijd van die vervelende boekjes mee.’ -
‘O, is mijn zuster er geweest?’ - Vermeulen vond het maar het best te doen, alsof hij niets gehoord had, door die vraag tot de pleegzuster te richten; terwijl moest hij verstolen kijken naar Ellen's mooi blond-haar uit den zwarten hoed, en naar haar lenige jonge figuur. 'N verduiveld lief meisje, en zoo doodeenvoudig nog in haar doen!
Ellen harerzijds dacht hoe jammer het was,