als u, dan ben ik het geheel met u eens, dat het uw plicht is hen te waarschuwen.
Seances (ik herhaalde het reeds zoo dikwijls) zijn geen tijdverdrijf, gezelschapspelletje, amusement, of wat ook van dien aard, zijn geen doel in zich, maar middel, hoog ernstig middel om een heilig doel te bereiken. Ik zeg niet het maar een middel. Het spiritualisme staat noch valt met het al of niet houden van seances.
Dat spiritualisten zelf dit zoo dik wijls vergeten is waarschijnlijk oorzaak, dat andersdenkenden het zoo moeielijk in zich opnemen en begrijpen. Het is een beschamend feit, dat onze gevaarlijkste vijanden schuilen in eigen gelederen. Want hoe treurig ook, niet alle seances zijn ernstig, maar... nooit en nergens beoordeelt men het koren naar het kaf.
Kan niet al het mooie en goede in de wereld door misbruik leelijk worden gemaakt en slecht? Wordt door overdrijving niet elke deugd een ondeugd, door domheid, zelfzucht, niet-begrijpen en wat dies meer zij, iedere zegen een vloek?
U schrijft als orthodox-geloovige voor geloovigen en u heeft van uw standpunt volkomen gelijk. Maar u vergeet de velen, o de talloos velen, die misschien ééns hebben geloofd even ernstig als u, de velen voor wie het leven te moeielijk, de duisternis te ondoordringbaar dicht, de vragen en raadselen te verwarrend, te ver bijsterend waren om te blijven gelooven.
De velen, die als kinderen geloofden, (misschien juister uitgedrukt, voor wáár aannamen wat in den huiselijken kring als waarheid werd erkend, wat de dominee op catechisatie leerde, maar die toch schipbreukelingen zijn geworden op de groote levenszee, omdat ze op den duur niet konden gelooven enkel en alleen op gezag. Omdat hun geloof was napraten, geen eigen bezit, niet het volle geloofsvertrouwen, geen heimwee naar iets hoogers, geen heimwee naar God.
U vergeet ook de ijsselijk knappen, de ouders en volwassenen, die zich meestal niet ontzien hun kinderen even knap en geleerd en.... arm te maken als ze zelf zijn.
‘Er is geen God,’ zei eenige jaren geleden het zestienjarig dochtertje van een professor hier te lande; ‘ik ben atheïste, dat zijn we thuis allemaal, papa is zoo knap, die zal het wel weten.’
Nietwaar u vergeet hen allen, die, omdat ze, evenmin als Thomas, kunnen gelooven zonder bewijzen, zonder te hebben gezien, bewust en onbewust door hun ‘geleerd’ materialisme lichten dooven bij anderen. Ook het mooië, het eenige, dat werkelijk waarde heeft dooden in een ontvankelijke, reine kinderziel.
U vergeet de talloos velen, die worden gemarteld door twijfel en ongeloof, die snakken en hongeren en dorsten naar licht, die o zoo graag zouden willen gelooven, als ze maar konden, als ze maar bewijzen hadden. Want een geloof zonder bewijzen, zonder gronden is grondeloos. Geloof (heb ik in een artikel gezegd) is altijd eenigszins een gave, maar misschien is zuiverder uitgedrukt: ‘de geaardheid, geschiktheid om te gelooven zonder bewijzen, is een gave. Want, wanneer ik mode- en schijngeloof laat voor wat het is, minder, véél minder dan eerlijke twijfel en ongeloof, dan nog zijn er menschen, - ik ken ze van nabij, - die gelooven zonder schijn of schaduw van bewijs, zonder te hebben gezien. Eenvoudige, innig vrome menschen, met een kinderlijk gemoed en fijne intuitie waardoor ze, gelooven niet slechts als alles hun voor den wind gaat, maar ook, ja juist in dagen van moeite en strijd. De menschen door Jezus zalig gesproken, omdat ze niet zien en nochtans gelooven.
Maar het zijn uitzonderingen en zelfs zij hebben nog wel eens behoefte aan opwekking, aan versterking, aan bevestiging van hun geloof, zou ik haast zeggen.
Juist eenige dagen geleden kwam zoo'n lieve vrome, die terwijl wij op reis waren een groot verlies had geleden, bij mij: ‘nietwaar u gelooft, u weet zeker, dat hij niet ver weg is, dat hij, al bemerk ik het niet, dikwijls bij mij is en dat wij elkander zullen wederzien?’
Maar behoudens deze uitzonderingen vraagt onze tijd om bewijzen, om goed gestaafde feiten en alleen het spiritualisme kan die geven.
Daarom nog eens: ik schrijf niet om propaganda te maken door dik en dun, om proselieten te maken, om zieltjes te winnen voor het spiritualisme, ik schrijf niet voor geloovigen, van welke richting dan ook, maar voor de velen die niet gelooven.
Ik houd niet van polemiek, ik houd niet van kibbelen en strijden over geloof, over godsdienst. Laat ieder gelooven wat hem vrede geeft en gelukkig maakt, maar hen zou ik willen bereiken, die door niet kunnen-gelooven ongelukkig en onbevredigd zijn.
Buiten eenigen twijfel is onsterfelijkheid een natuurwet Wat zou het anders zijn? Maar welk nut heeft een wet, die onbekend is of genegeerd wordt? Of zoo ál erkend, verkeerd wordt uitgelegd, leelijk gemaakt en niet begrepen? Zoo leelijk, dat zij een vloek wordt in plaats van een zegen. En de bijbel die door de hervormers als autoriteit in godsdienstige zaken in de plaats van den paus is gesteld, heeft als zoodanig uitgediend. Voor velen is hij geworden een gesloten boek onder drie-duim-dik stof begraven. Voor anderen een verouderd boek, nog al kinderachtig, vol sprookjes, mythen en legenden.
Zoo hier en daar wordt hij nog wel eens gelezen, maar hoe? Uit elkaar wordt hij gerukt en gehavend en beduimeld en nuchter wordt hij gemaakt, onuitstaanbaar nuchter, onleesbaar, omdat hij zoo slecht wordt gelezen. En ook hier: alléén het spiritualisme kan licht brengen in de duisternis, veel raadselen oplossen, veel zoogenaamde wonderen heel eenvoudig en natuurlijk verklaren. Alleen het spiritualisme kan dor, nuchter proza maken vol poëzie, kan droomen maken tot blijde werkelijkheid, kan het verouderde sprookjes-boek herscheppen in het Boek der boeken, den eenig heerlijken, goddelijken bijbel vol heilige openbaring.
Toen ik zoover geschreven had, heb ik uw ‘gedachtenwisselingen’ nog eens kalm nagelezen. Nog sterker dan eerst, kreeg ik den indruk, dat u zich een geheel verkeerde, zeer overdreven voorstelling maakt van ‘seances en het in contact komen, bewust met hen, die reeds zijn