De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
V.Mevrouw Horstenboer, in haar heel-donkergrijze japon, met het eenvoudig-modieus kapsel van reeds sneeuw-wit haar, en de statige rechte houding, en den lieven glimlach, en de heldere sprekende oogen, was 'n tweede vrouw waarmee je voor den dag kon komen. - Zooals zij daar zat neven haren goed-geconserveerden aanstaanden echtgenoot Eduma de Witt, met zijn commandeur-lintje, en zijn aristocratisch-kaal hoofd, en nog frisch gelaat, paste zij eigenlijk veel beter bij hem - dacht mevrouw Holt, die in haar element was -, dan hare overleden schoonzuster, die burgerlijke, verlegen, stijve Amsterdamsche Saar. - - - Zij nam, tegen hen overgezeten, even haar glas op om hun verstolen toe te drinken, vóór straks de eigenlijke toasten begonnen. Want het was háár familie-reunie, háár feest voor hen, - en zij genoot ervan zich weer eens zoo recht te kunnen wijden aan 'n schitteren met haar mooi huis, en welingerichte salons, en uitstalling van oud familie-porselein en familiezilver, alles onder 't motto dat zij het deed voor anderen, heelemaal uit zelfopoffering voor van lieve zuster. - Haar eigen dochter ontbrak, had Davos niet willen verlaten, altijd bang hare wankelende gezondheid te zullen bederven door 'n onvoorzichtigheid, maar in Ellen had ze nu een vergoeding. Ellen, in 'n wit japonnetje met 'n zwarten strik in 't haar, en 'n zwart ceintuur, zag er allerliefst uit, zat naast 'n neef van hare aanstaande grootmoeder, den jongen Vermeulen, eenerzijds, anderzijds naast haar eigen neef, den oudsten zoon van Oom Sjoerd en tante Mary, 'n blaag van even achttien, die zich erg voelde in zijn net 't eind-examen van 't gymnasium achter den rug hebben, sprak al met 'n blasé air verwend-jongetje, over de dorpsigheid van den Haag, en over de achterlijkheid van de modes daar, en over Parijs, dat zoo heel wat anders toch is. Ellen vond hem onuitstaanbaar, luisterde veel liever naar den knappen blonden meneer Vermeulen, die haar beloofde dat hij haar 'n toegangskaart zou bezorgen voor de Kameropening. - Het ging tegenwoordig niet zoo gemakkelijk meer als vroeger, maar hij stond er haar voor in, dat hij er haar een zou zenden. - Hij kende zoovéél Kamerleden. - ‘Niets aan - letterlijk niets aan. - - Dan moet je die burgermannetjes zien, die we tegenwoordig hebben, door die socialistenafgevaardigden, die er bij zijn, in hun pakjes, o bespottelijk’ - - smaalde Bernard Eduma de Witt; eigenlijk was de familie-naam Berend, maar die was verHaagscht in Bernard of ‘Ber’. - Hij sloofde zich uit om tegen haar aardig te zijn, half omdat ze hem wel beviel, al was ze erg groen in zijn blasé oogen, toch 'n verduiveld knap gezichtje wèl; maar vooral toch omdat hij haar wist 'n rijke erfgename te wezen, als eenig kind van den schatrijken Govert-Jaap Stinia. - Zijns vaders wereldwijsheid had hij in dat opzicht ruimschoots geërfd; - hij merkte ook heel goed hoe die, en z'n moeder, van hun kant zijn avances aanmoedigden, om dezelfde reden. Maar Ellen, al begreep zij zijn bedoeling niet, schreef zijn opdringerigheid alleen maar toe aan z'n 'n germain-neef van haar zijn, vond hem ongenietbaar, 'n naren eigenwijzen jongen, op wien zij daarenboven neerzag, in haar van gelijken leeftijd als hij-zijn zich reeds veel ouder voelend toch, door haar vrouw-natuur, en hem nog maar als 'n kwajongen neven zichzelve beschouwende. ‘Drinkt U heelemaal niets,’ vroeg meneer Vermeulen, ziende dat Ellen angstvallig haar hand hield op haar glas, telkens als 'n knecht wilde inschenken den een of anderen fijnen wijn - Zij droeg haar blauwen knoop niet meer zoo opzichtig als vroeger, zoo aanstellerighoogmoedig als christenridderorde; het lintje kwam nu maar even bescheiden gluren van achter langs haar broche. - Hij had het daardoor niet opgemerkt ook, informeerde, belangstellend: - ‘Ook al 'n gezondheidsreden zeker? - Iedereen doet tegenwoordig aan den een of anderen leefregel.’ - - ‘Neen’ - haastte zij zich te zeggen, kleurend, maar waarheidsgetrouw. ‘Het is niet om mij-zelve, het is om het christelijk voorbeeld,... ik ben geheel-onthoudster.’ - - ‘Ah’ - - Mr. Ferdinand Vermeulen kreeg 'n onmerkbaar trekje van ironie om zijn mond. - ‘U zijt een èchte Stinia, merk ik.’ ‘Ja, dat hoop ik altijd te zijn en te blijven’ - antwoordde zij met een beetje gekwetste fierheid. Zij voelde, zonder te begrijpen waarom, dat deze man van een andere geestesrichting was dan die van haar vader en de zijnen. - - En ze wilde weten: ‘Vindt U het niet 'n mooi ding, de geheelonthouding?’ - ‘Neen,’ zei hij, zich zelf 'n glas wijn inschenkend. - ‘Ik geloof dat wij Gods gaven gekregen hebben om ze te gebruiken, tot ons geluk en tot onze vreugde; - - ik geloof dat wij geschapen zijn om hier op aarde zoo gelukkig te wezen als wij kunnen’ - - - Ellen zag hem met groote verbaasde oogen aan: | |
[pagina 149]
| |
‘Maar in den drank steekt toch geen geluk’ - - - zeide zij vaag. - - ‘Drank - dronkenschap - zeker’ - lachte hij. ‘Maar, freule lief - predik ik dan misbruik aan? - - Ik zeg U alleen maar dat m.i. een gepast aannemen van alles wat ons te genieten wordt gegeven ligt in de bedoeling van den Schepper zelf. - - Al die zelf-kastijding en zichzelf-ontzegging is m.i. een onnatuur, die zich wreekt te eenigertijd aan ons zelf.’ - - ‘Maar - - U bent toch óók orthodox?’ - Ellen vroeg het bijna angstig. Zij vond haren tafelbuur erg sympathiek, en zij beefde bijna terug voor de mogelijkheid, dat hij niet tot ‘Gods-kinderen’ zou behooren. - - ‘Natuurlijk - - natuurlijk.’ - - Maar Mr. Vermeulen zei het zonder heel veel enthousiasme, alsof hij haar tegelijk wou laten voelen, dat hij met dat al niet voor zoo'n dweeper wenschte door te gaan als haar vader. ‘Iedereen in den Haag van onzen kring is orthodox’ - voegde hij er bij, zonder dat zij, in hare naiveteit, den spot in zijn toon begreep. Wat een mooie elegante vrouw had hij! Zij moest telkens zien naar de overzijde der tafel, waar mevrouw Vermeulen, tusschen oom Sjoerd en een halfbroer van mevrouw Horstenbroer in, met beiden om het hardst flirtte. Zij was heel laag gedecoleteerd, droeg een strak hare buste omspannende, heel licht gele japon, en in haar haar, heel mooi-getint bruin-genuanceerd haar, strengelde een band van zwart fluweel, waarop diamanten fonkelden. - - ‘Hoe gaat het met Uw jongetje?’ - vroeg mevrouw Holt, zich naar haar toebuigende. - ‘O dank U - - de dokter is tevreden - maar U begrijpt, het is een langdurige geschiedenis - - als het maar terecht komt tenminste.’ - - Een trek van ingehouden onwil ging, terwijl zij het antwoordde, even om den fijnen rooden mond der spreekster; - zij werd er nooit gaarne aan herinnerd dat haar eenig kind tot de misdeelden behoorde. - - ‘Wat is er met Uw jongetje? - Hebt U een ziek kind?’ - informeerde Ellen, die tante's vraag had gehoord, vol medelijden. Ook meneer Vermeulen sprak niet graag over zijn ongeluk, waarnaar de menschen plichtmatig-onverschillig informeerden, 't antwoord reeds vooraf wetend, maar die lieve medelijdende stem van het jonge meisje trof hem weldadig door hare oprechte belangstelling: ‘Hij heeft een heupziekte; hij zal jaren moeten liggen; - het is een nieuwe soort gipsbehandeling, die op hem wordt toegepast.’ - - - - ‘O!’ - Ellen deed een uitroep van warm medelijden. ‘Wat vreeselijk!’ ‘Wij hebben altijd een pleegzuster bij hem, om hem op te passen en bezig te houden, behalve de kinderjuffrouw. - U begrijpt, voor mijn vrouw zou dat te vermoeiend zijn op den duur’ - - En weder was er die ironie in zijn stem, die Ellen niet begreep. - Zij keek nu intusschen met een geheel ander gevoel naar die mooie vrouw. Hoe kon je nu plezier hebben aan hier zitten, en je zoo mooi aankleeden, terwijl je thuis een ziek kind hadt? Het streed heelemaal tegen haar strenge plichtsopvatting. - - ‘U moet hem eens komen opzoeken; - hij zal het heerlijk vinden - - Wilt u?’ - zei meneer Vermeulen naast haar. - Hij wist zelf niet waarom hij het eigenlijk vroeg. Dit jonge, naieve, mooie meisje, dat blijkbaar zoo oprecht-eenvoudig nog was, trok hem aan als iets nieuws, iets nog niet-ontmoet-op-zijnlevens-weg, waardoor zij hem interesseerde. Hij vond het bepaald wel aardig dat zijn relatie met zijn tante, de aanstaande tweede mevrouw Eduma de Witt, hem waarschijnlijk wel méér met haar in aanraking zou brengen. - - ‘O, graag’ - Ellen voelde zich dankbaarblij dat zij eindelijk eens iets ‘nuttigs’ te doen kreeg in de leegheid van haar Haagsch leven, die haar ging drukken door het groot-verschil met haar vroeger bestaan op de Ekenhuize, van armen- en zieken-bezoek en Zondagschool en cathechesatie van reeds aangenomenen. Zij had wel nu en dan gevraagd aan tante en aan haar aanstaande grootmoeder, of die haar geen werk van dien aard konden bezorgen, maar men had haar geantwoord dat zij wachten moest tot den winter; dan begonnen al die soort dingen, en was er meer gelegenheid haar hier of daar in een christelijken werkkring in te leiden. Vooreerst moest zij er zich nu maar toe bepalen hare moeder met het inrichten van het nieuwe huis te helpen. O die verhuizing! Het had haar zoo'n pijn gedaan, toen ze al die nieuwe, haar niets zeggende meubels zag aanschaffen, want Geerte, in haar haat tegen De Ekenhuize, wilde niets van daar laten overkomen. ‘Al dien ouderwetschen rommel had zij lang genoeg gezien’ zei zij bijna ruw. - ‘Het zou ook jammer zijn; het past in die omgeving daar, niet in een modern interieur’, vergoelijkte mevrouw Holt, den traan van spijt in Ellen's oogen ziende. ‘Ja, dat was waar, dat voelde Ellen-zelve óók wel. Uit dat oogpunt was zij-zelve maar blij, dat alles ‘thuis’, zooals zij in stilte in hare gedachten De Ekenhuize nog steeds noemde, maar bleef zooals het was; maar hoe zou zij ooit kunnen wennen aan deze omgeving, waarin niets was dat aan haren vader herinnerde; aan deze die woning | |
[pagina 150]
| |
waarin hij nimmer een voet had gezet.! - En het was toch gegaan! - Zooals alles gaat tenslotte. Als we jong zijn denken we, dat het onmogelijk is het leed op onze schouders te nemen, maar die worden sterker in het torschen naarmate de jaren vermeerderen, en daarmee het levensleed. Ellen was er nu al heelemaal aan gewend - bijna tot haar eigen schaamte. Zij vond de straat, de Amalia-straat, suf, maar haar boudoirtje, door Geerte met veel smaak voor haar ingericht, door haar-zelve met allerlei persoonlijke souvenirtjes van cadeautjes, die ze telkens kreeg, aangevuld, was haar een vertrouwlijk heiligdom. En dan ook, ze kon het niet ontkennen, die moderne, sierlijke meubels, en die lichte stoffen en teere kleuren, waarvan mama zooveel hield, en waardoor 't heele huis een vroolijk en in-gezelligen indruk maakte, deden eigenlijk veel intiemer aan, dan de statige, deftige, dikwijls niet heel practische familiestukken van De Ekenhuize. Sinds een maand waren ze nu geïnstalleerd. Als grootpapa en mevrouw Horstenboer gehuwd waren, zou mama beginnen te ontvangen. - Allerlei oude kennissen waren reeds gekomen, om haar bij tante Holt op te zoeken. - - Ellen, die eerst, tegen het nieuwe leven had opgezien, verheugde er zich nu wèl op. - - 't Was óók zoo gezellig nu een vriendin van haar eigen leeftijd te hebben! De duitsche kostschoolvriendinnen werden er een beetje voor vergeten. Miesje Vervoorde zat aan den anderen kant van Bernard Eduma de Witt, - een schitterende satisfactie voor tante Holt van hare christian-science-geneeswijze! Zij had zich als heelemaal laten hypnotiseeren door den invloed der Engelsche Christianscientiste die op haar was afgezonden, en, met hare hand in de hare, haar ‘behandelde’. - Zij werd nu vertoond als een soort wonder, genoot er daardoor zoo intens van zichzelve als zoo interessant te zien beschouwd, dat zij daaraan haar veerkracht ontleende tot zich zoo opgewekt en gezond voelen. - - ‘Ik had nooit gedacht je zóó hier te zullen zien,’ zei mevrouw Holt tegen haar, om 'n gaping in het discours, dat even verflauwde, aan te vullen. ‘Is het geen gezegende raad geweest, dien ik je gaf, kindje?’ - - - Mevrouw Vermeulen informeerde beleefd welken raad mevrouw Holt had gegeven. Zij wist wel van de Christian-Sciencebehandeling, maar begreep, welopgevoed, hoe hare gastvrouw gráág 'n gesprek over het onderwerp wou uitlokken. En het relaas vloeide ook dadelijk, dankbaarenthousiast, van Miesje's lippen. ‘U hadt het moeten zien, mevrouw, hoe ik vroeger was; - ik kon niets - niets. - En hoevel doktoren ik gehad heb! Geen een, die wist mij te genezen! En toen heb ik van mevrouw Holt het boek van mrs. Eddy ter leen gekregen, en het is wonderbaarlijk zóó'n kracht als daarvan uitgaat;... het is iets dat je niet begrijpen kunt als je 't niet zelve hebt ondervonden...’ Miesje's oogen gingen al vertellend kwijnend ten hemel. En, toen meneer Vermeulen haar vroeg: ‘Maar wat staat er dan in, in dat boek’, zei zij bijna beleedigd: ‘Dat is niet iets dat je zoo maar kunt uitleggen. Dat moet U zelf lezen - en vooral gelooven. - - Op het geloof komt het aan.’ - ‘Theosophie is óók erg in de mode’, - zei mevrouw Vermeulen bij wijze van antwoord, maar het koude stilzwijgen dat nu allerzijds volgde deed haar begrijpen, hoe zij een bêtise had gezegd. Dat was wàár ook, theosophie was weer heel wat anders, lang niet zoo gedistingueerd als Christian-science! Je kon ook niet alles onthouden van die gekke nieuwerwetsigheden, en, om zich 'n houding te geven liet zij er maar gauw zelve op volgen: ‘Ik voor mij houd anders mij 't liefst bij mijn Bijbel. Dat is toch Gods Woord onvervalscht en zuiver’. - ‘Juist mevrouw - daar zegt U een wáár woord’, prees haar de bruidegom, voor wien het plicht bleef, in zijn positie van Ex-premier van een Christelijk Kabinet, op te komen voor de orthodoxie. - - Hij dacht ondertusschen bij zich zelf, dat die Vermeulen goed uit zijn oogen had gekeken: 'n verdomd mooie vrouw toch! En 'n hals, om in te bijten! En ze was er niet zuinig op óók, op hare beauté, liet ze goed inzien in 'r japon! - - Ellen, met 'n kinderlijke verbazing, hoorde die elegante, laag-gedecolleteerde, aldoor met oom Sjoerd smoezelende vrouw, die haar zieke kind thuis alleen liet, plotseling zoo vroom redeneeren over haar Bijbel. Het werd haar hoe langer hoe twijfelachtiger in haar vroeger zoo ongeschokt geloof in de oprechtheid van hare standgenooten wat Bijbel-geloof aangaat. - Onmogelijk kon zóó'n vrouw toch meenen wat ze zei, er ook maar één oogenblik aan denken in ernst, dat zij deed wat Jezus leeraart! - - Zij was blij, dat meneer Vermeulen er zijnerzijds niets aan toevoegde. Die had ten minste zooeven eerlijk gezegd hoe hij dacht over die Geheelonthouding, niet gepoogd haar naar den mond te praten uit schijnheiligheid! - - - - Aan het dessert sloeg Sjoerd een toast, die klonk als een klok, herdacht daarin zijn lieve onvergetelijke moeder met een paar wèlgekozen woorden, sprak ook van zijn groote achting voor den overleden heer Horstenboer, den | |
[pagina 151]
| |
eminenten staatsman en christen, om dan neer te komen op een fijn-ingekleed complimentje aan het adres van haar, die nu in zijns vaders eenzaam huis diens naderenden ouden dag wilde komen vervroolijken, haar die zij allen om het hardst liefhadden en bewonderden - - - aan wie opnieuw den moedernaam te geven hem, en zijn vrouw, en zijn zusters een blijdschap zou zijn! - - - De oudere dames, de bruid-zelve, en tante Holt, en Geerte, snikten. - - Er waren zoovele herinneringen! - - Geer te dacht ineens aan het sterfbed harer lang-vergeten moeder, en aan haar eigen nooit geheel uitgedoofden wrok tegen de indringster, die nu die ledige plaats ging innemen. Maar haar klinken met de anderen mee, was er niet minder hartelijk om. Zij was een kind van haar vader; als hij steeds in staat het verleden aan den kant te zetten voor het heden. - - De halfbroeder van mevrouw Horstenboer bedankte uit haar naam; hij bracht het er lang niet zoo goed af als Sjoerd, - sprak houterig en stijf. En mevrouw Holt, voelend dat zij dien kouden indruk, volgend op de door Sjoerd's toast gewekte warme stemming, gauw weer moest verwisschen, zei aandoenlijk: ‘Dat mijn kinderen hier nu geen van allen zijn mogen. - - Mijn arme Henkie! - En Gerty en Nout zoo ver weg steeds.’ - - Zij had er alle satisfactie van. - Iedereen kreeg weer met haar te doen, zoo 'n lieve vrouw, en die steeds zoo alle eigen leed terzijde wist te zetten, om alleen voor anderen te leven! - - ‘Des te meer waardeeren wij je groote hartelijkheid voor ons, - dat je voor ons je zulk een feest wilt getroosten’ - sprak haar broer week, en mevrouw Horsten boer bekrachtigde die woorden met een zwijgenden handdruk, over de tafel heen. - -
(Wordt vervolgd.) |
|