dan het product eener wisselwerking tusschen twee weliswaar heterogene, maar elkander noodzakelijkerwijs aanvullende geaardheden, en dat er dus, absoluut genomen, geen sprake is van eenige prioriteit naar welke zijde ook, aangezien in alle normale gevallen - en dat zijn die, waarin aanwezig is de zuivere eenheid van inzicht die het natuurlijk uitvloeisel is eener wederzijdsche liefde - beide factoren steeds zullen zijn gelijkelijk onmisbaar en even gewichtig.
En geen wijs man dan ook, die zich ooit zal geroepen voelen in te grijpen in het liefderijke werk eener zorgende moeder, evenmin als een welgeaarde vrouw het den vader zal maken tot verwijt wanneer hij optreedt met klemmende strengheid, waar de noodzaak daar toe dringt.
Als alle algemeene regels echter, geldt ook de hier aangevoerde in zijn algemeenheid niet anders dan voor de normale gevallen. En waar ons, indachtig aan de bekende menschelijke onvolkomenheid, veilig mag worden aangenomen, dat zoo deze normale gevallen al het meerendeel, dan toch niet het overgroote meerendeel zullen vormen van de in den regel voorkomende, en dat, zoowel door eigendommelijkheid van karakter als door inwerking van buiten de gevorderde eenheid van inzicht nog al eens te wenschen zal laten, kan het niet uitblijven of ook de eenheid van wil zal niet steeds aanwezig zijn en tengevolge hiervan zal onvermijdelijk moeten rijzen het conflict.
Nu is vanuit christelijk zoowel als practisch standpunt de meest wenschelijke oplossing van elk conflict de schikking in der minne. Waar gerezen is verschil van meening, daar dient - natuurlijk waar het geen beginselen geldt van onwrikbaren aard - in de eerste plaats getracht naar een elkander naderen door een beiderzijds aan kant zetten wan alle ijdelheid en zelfzucht en het vóór alles op den voorgrond plaatsen van de zaak, het heil waarom het gaat. Geen zich te kort gedaan wanen in eenig opzicht, geen stokstijf houden aan eigen wil en zweren bij eigen verstand, maar in eenvoud doelen naar het beste, en verre houden van de Liefde alle wrevel gegroeid in het zelfwillig ik.
Niet steeds echter zal deze oplossing zijn de bereikbare zelfs daar waar niet afwezig is de goede wil. Niet alleen dat niet een ieder gezegend is met energie noodig voor een innerlijke zelfoverwinning, maar ook de omstandigheden slaan vaak met machteloosheid, daar waar de wil werkelijk neigt ten goede. En waar dit het geval is, waar, hoe dan ook, een elkander naderen, een overeenstemming niet is tot stand te brengen, daar natuurlijk rest niet anders dan de erkenning van een beslissend eindgezag.
Dit eindgezag nu zal uit den aard der zaak moeten berusten bij die eene der beide partijen, die uit kracht van interente eigenschappen als vanzelf is aangewezen tot het voeren van dit gezag. En het valt niet te ontkennen dat deze eigenschappen - kracht en vasten wil, rustig doorzicht en ernstig verantwoordelijkheidsgevoel - allerminst beschouwd mogen worden als vormend het merk van der vrouwen aard, maar integendeel zonder eenige twijfel integreerend behooren tot het karakteristieke wezen van den man.
En moge men van zekere zijde hier al aanvoeren weer, dat, zoo de vrouw deze noodige gegevens inderdaad in mindere mate bezit ofwel mist geheel en al, dit het gevolg is juist van een eeuwenlange uitsluiting van alle gezag, dat het vermogen om waar het noodig is kloek en bewust handelend op te treden door langdurig onbruik als het ware is geatrophieerd, een feit blijft het niettemin dat, zoó het al mag voorkomen latent, het zeer zeker toch niet aanwezig is in dadelijke activiteit en het voor het oogenblik dus zonder eenigen twijfel mist alle practische bruikbaarheid. En zij dus, die zouden wenschen of eischen dat, in afwachting eener mogelijke toekomstige reactiveering, het finale ‘sic volo’ reeds nu weer werd het prerogatief der vrouw - ik laat in 't midden of het dit ooit zou kunnen of mogen worden - zouden het ge zinsleven wagen aan een proefneming zóó roekeloos, dat zeer zeker geen enkele gewetensvolle moeder de verantwoordelijkheid daarvoor mede zou willen dragen.
Of er dan niets in redelijkheid zou zijn te wenschen voor de vrouw, wat aangaat hare plaats en hare rechten in het huisgezin en ten opzichte harer kinderen? Zeer zeker wél! Daar echter deze wenschelijkheden niet onmiddelijk voortspruiten uit het beginsel, uit het eigenlijke wezen dus der zaak en ze, - daar ze hunne reden van bestaan slechts ontleenen aan uitzonderlijke gevallen, - niet meer dan toevalligerwijze raken het hier behandelde vraagstuk, acht ik het beter er niet hier op in te gaan, maar ze nader te behandelen in een volgend artikel over de privaatrechtelijke positie der vrouw.
H. VAN ROGGEN - BLOMHERT.