voor m'n collega's! Zou jij 'n armoedzaaier willen worden terwille van je malle kunst?’..
‘Maar pa, als 'k dat nu zoo graag wil!.. Ik lijd nu eenmaal liever honger, dan’...
‘'t Is mooi hoor, 't is fraai. Dat praat je zeker na van dien mooien leermeester van je, wiens les-geven ik nog zoo stom ben geweest te betalen! Als 'k had geweten aan wien 'k je toen toevertrouwde!... Noù laat-i zich toejuichen in 'n tingel-tangel... Klatergoud!.. ha-ha-ha!’
‘Ik heb talent pa, ik wéét 't’...
Melchers bleef lachen.
‘Och, kom, hoe wou jij dat weten?’
‘Ik vóel 't’...
‘Jij voelt wat! Ezel! Je zou 't misschien brengen tot mislukking nummers zóóveel. Op 'n kantoor kan je vooruit komen... Dát is de weg! Niet de kunst... Da's armoelijen tot in eeuwigheid’...
‘Da's maar dompers-praat van menschen die zélf te-hol zijn om iets te presteere!... Ik wìl niet op-kantoor, ik wil niet!’ dwong Jozef weer, heftig, met driftig-voetstampen.
Melchers gloeide van toorn. En eer hij 't eigenlijk zelf wist, had-i Jozef geslagen.
'n Rood-gloeiende veeg plekte op diens wang.
‘Dáár, dat komt 'r van’, zei z'n vader, die 'r al spijt van had, ‘je maakt me ook helsch, jonge’...
Maar Jozef was wild opgesprongen.
‘Nou is 't uit, nou wil 'k vast nie-meer, hoor!’ rauwde z'n stem en woedend sloeg zijn vuist op 't tafel-vlak, wat de kopjes rinkelen deed. Ook Melchers' drift begon weer te koken.
‘Kwajonge, kwajonge! Zal je hier blijven!’
En ziende hoe Jozef van-plan was 't sleuteltje van z'n vioolkist te grijpen, dat met 'n een andere sleutel aan de wand hing, griste hij heide sleutels van 't haakje en deed ze in z'n vest-zakje.
‘Zie-zoo, vandaag zul je nou's niet spelen, hoor, 't mot nou maar 's uit-zijn met die kunstdoenerij!
Jozef stormde naar-boven, naar z'n kamertje.
* * *
't Avond-maal verliep zònder hem, onder somber praten en vorken-getiktik. Tante Greet vertelde nog 's van Piet van Koosie en haalde velerlei voorbeelden aan van jongelui, die maar als klerkie begonnen waren, en nù... hééren hoor, échte déftige heeren. Maar wat Jozef voor 'n jongen was!...
Terwijl Melchers norsch-zwijgend voor zich bleef zien, slechts in 't midden brengend, dat zijn vader kantoorbediende was geweest en hij-zèlf was 't en hij zou zorgen dat Jozef 'n fatsoenlijke positie kreeg, want dat die kunst maar malligheid was en niks dan aanstellerij...
* * *
Op z'n kamertje barstte Jozef uit in gesnik.
Wat leek 't leven hem nu hol en leeg en waardeloos, zonder z'n idealen, zonder wat 'm 't éénige op aarde was: z'n muziek...
Hij zou zich hebben te gewennen aan 't enge bekrompen leven. Hij zou zich moeten wringen in 't nauwe vormpje, dat reeds voor hem was gereed-gemaakt.
Elken dag 't zelfde gangetje, zonder daarvan af te mogen wijken. Z'n toekomst-visioenen zouden zoo allengs verdwijnen.
Bekrompenheid ontmoette hij waar-di ruimte zocht voor 't zich baan-breken-moètende talent... Z'n gedachten dwaalden af naar zijn vriend en leermeester, die eens hem gezegd had: ‘'t Genie láát zich niet wringen in 't vormpje der burgerlijkheid. 't Springt uit de band; 't barst uit, omdat 't te-groot is, te onomvatbaar’...
O, zeker, hij had toen dezelfde tegenwerpingen gemaakt als z'n ouders nù: ‘Armoe, ontbering,’... maar z'n geniale vriend had slechts geglimlacht: ‘Verkiest ge dan 't eentonige der alledaagschheid boven de ontwikkeling van je talenten? 't Gemakkelijke daarheen-glijdende leventje zònder deugd en emoties, boven 't leven vol moeite, vol strijd, doch waarop zeker de zegepraal volgen moet?’
Nu, waarachtig niet! Ook hij zou zich niet laten knevelen door 't burgerlijk fatsoen, dat alle ziele-hoogheid trachtte omlaag te rukken tot z'n eigen modderige laagte.
Hij had talent, hij wist 't. En 't zou 'm niet gegeven zijn om 't te doen smoren. Neen! Want hij voelde de heerlijke macht in-zich om 't te doen opbloeien tot de schoonste bloem....
O, hij moet spelen....
Hij moest spelen om z'n verdriet uit te huilen op z'n geliefd instrument, nu geheel voor-zich-zelf, zonder aangehoord te worden door koekjes-knabbelende bewonderende familie-leden en vrienden, die 't beloonende: ‘héél-aardig’ zoo pedant en zelf-vergenoegd konden uitspreken.
't Zou nu niet zijn 't slaafsch volgen der