fouten zijn geweest: 1e dat gij geen professor was als dr. de Vries, 2e dat hij de verbuiging en de vervoeging heeft aangeraakt. Aan dat heilig huisje had hij niet moeten komen. Iedereen erkent wel, dat die buiging, behalve enkele kleinigheden, morsdood is, het gewone publiek weet van de of den niets af, maar dr. Kollewijn had dat punt niet moeten aanroeren; het heeft hem tal van vijanden bezorgd, die anders wellicht vrienden zouden geweest zijn. In die buiging toch ziet men, schoolmeesterlijk gesproken, de schoonste dingen; warme voorstanders en voorstandsters doen er de dolste sprongen in. Laat ze doen, had ik gedacht; een mensch z'n lust is.. enz. Zie bijv. de Redactrice der Holl, Lelie; die schrijft immers zelf, als aanhangster van verbuiging: ‘Om de Eere Gods verschijnt als afzonderlijken roman’, enz. (blz. 80.) Leve de buiging!
Maar dit alles heeft, ik herhaal het, niet met het wezen der taal te maken. Wij hebben Nederlandsch, dat in alle kringen onzer Nederlandsche maatschappij gesproken wordt. Die kringen hebben ieder hun lievelingswoordjes en uitdrukkingen, ieder hun eigen uitspraak enz. En nu ziet men, dat van onderop een streven zich openbaart, om een hoogeren kring in lievelingswoordjes, uitspraak enz. na te doen, dìt woord te verwerpen, dàt bij voorkeur te koesteren. Zoo schijnt er een taaltje te ontstaan, dat de heeren der nieuwe spelling gedoopt hebben: ‘algemeen beschaafd’ En dat is je ware.
Op het algemeen is, en of het beschaafd heeten mag, durf ik niet te beweren, maar zij zeggen dat het zoo is; en daarmede worden duizenden woorden, die onze Nederlandsche taal bezit, eenvoudig als draf weggeworpen omdat het ‘algemeen beschaafd’ er den neus tegen optrekt.
Ho, zeggen sommige onzer auteurs, dat zal niet gebeuren, en zij hebben uit pure liefhebberij in dien draf geroerd, en er uitgehaald, woorden, uitdrukkingen, spreekwoorden, blinkend als goud van Nederlandschheid, maar... voor sommige menschen, die een bepaald vreemdsoortig idee van taal hebben, erg onbeschaafd, omdat in hun kringen de dingen niet steeds bij den waren naam genoemd worden.
Daar zit een kneep, een zeer groote. Zoolang er nog zooveel gehuichelde beschaafdheid bestaat, die tallooze woorden durft verwerpen, beweer ik, dat die beschaafdheid onze taal verarmt, en ben ik de schrijvers dankbaar, die in hun werk die verstootelingen durven opnemen.
Maar dit heeft weer niets met spelling te maken.
Spelling is een kwestie van gewoonte, niet van mooi of leelijk vinden. Omdat men tiefus nog nooit zoo heeft geschreven gezien, maar altijd op die onmogelijke vreemde manier typhus, daarom zou tiefus leelijk zijn? Dat kan niet.
Ach ja, door het schrijven van vreemde woorden naar Hollandsche regels, heeft dr. Kollewijn ook velen tegen zich in het harnas gejaagd! Maar 't is zoo erg niet. Alles went. Toen de spelling-De-Vries-te-Winkel kwam, zei een spotvogel, dat ze een spelling was voor dronkaards en pretmakers. Waarom? Wel, zij had de vroolijkheid verlengd en de benauwdheid verkort. (De oude spelling schreef vrolijkheid en benaauwdheid.) Welnu, de nieuwste spelling bevordert noch de eene, noch de andere, maar de vrijheid, die zich aan zekere eenvoudige regels wil houden, en ‘geen slordig ieder zijn eigen idee volgen, of het zich inzake naamvallen en geslachten gemakkelijk maken.’ Wat het eerste verwijt aangaat, de leerplicht brengt thans allen op school; allen leeren lezen en schrijven en ontvangen een ontwikkeling, die hen in staat moet stellen, behoorlijk gedachten aan het papier te kunnen toevertrouwen. De spelling moet dus zoo eenvoudig mogelijk zijn. Ik zou wenschen, bijna fonetisch, want waarom moet eigenlijk iemand, die paart, broot, bos, mens schrijft, voor dom gehouden worden? En wat die naamvallen aangaat, d.w.z. de naamvalsvormen, och, de tweede naamval heeft zijn vaste uitdrukkingen, evenals de derde, en de rest is allemaal weg; de eerste en vierde naamvallen zijn in Vr., Enk., en Meerv., Onz., Enk., Meerv., Mann. Meerv. reeds gelijk, waarom zou men ze in het Mann. Enk., ook maar niet zoo maken? Sprekende doet men het toch reeds. Vreest U daar werkelijk verwarring in geslachten van? Kom, dat kunt U niet meenen.
Zie, hooggeachte freule, bovenstaande wilde ik U even schrijven, omdat het mij voorkwam, dat U aan spelling eischen stelt, die niet mogen gesteld worden. U wilt, dat spelling niet ‘wansmakelijk van leelijkheid’ is. Die eigenschap bestaat voor spelling niet. Hoe vindt U bijv. de spelling nabouwen voor nabaumwen? Toch zeker niet leelijk maar eenvoudig onjuist naar de uitspraak. En bovendien, omdat U bij spelling dingen haalt, die er niet bij te pas komen, n.l. de woordenkeus, wat ik van U, die zoo openhartig over andere zaken schrijft niet verwacht had.
Wilt U dit epistel laten ‘Leliën’ mij wel; wilt U er nog een antwoord onder plaatsen, uitmuntend, acht U het den druk en het daglicht niet waard, ook goed, maar ik blijf in elk geval met U in vele andere opzichten sympathiseerende, doch in zake spelling enz. verschillend denkende
dienstw. dien.
J.L. VAN DALEN.
Antwoord red: zie s.v.p. bericht.