De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Ga naar voetnoot1)Liefde in de boeken en in de werkelijkheid.De l' amour, par Etienne Rey.Ga naar voetnoot2) L' Immolé, par Emile Baumann.Ga naar voetnoot2)
Op het moment-zelf, waarop de hieronder vermelde Fransche importboekhandel mij de hier en daar zéér rake beschouwingen toezendt over l' Amour, van Etienne Rey, zijn we hier in onze, zoo van lieverlede 'n Parijsch tintje krijgende residentie, vol van twee liefdes-drama's der werkelijkheid, het eene spelende, wat den ‘held’ aangaat, in die orthodox-aristocratische wereld, waarvoor het reeds op zichzelf beschouwd een jammer en een schande is één harer leden, met naam en toenaam, in de couranten te zien besproken, om van dat nog véél ergere van de preventieve hechtenis, welke uit het gebeurde voortvloeide, niet eens te spreken; het andere tot ‘heldin’ hebbende een in de letterkundige-en kunst-kringen algemeen-bekende persoonlijkheid, vooral dáárom algemeen bekend, omdat haar vader daarin een groote rol speelt, en er haar van kind- af in binnenleidde. In beide gevallen heeft de dood een gewelddadig einde gemaakt aan de liefdeverhouding der betrokkenen. De jonkheer, - wiens naam ik u niet meer behoef te noemen daar reeds lang alle couranten hem u immers meedeelden - gehoorzaamde volgens zijn eigen zeggen aan het verlangen zijner maî- | |
[pagina 75]
| |
tresse-zelve, toen hij háár doodde; zijn bedoeling was óók zichzelf daarna van het leven te berooven, eene welke, - altijd volgens zijn eigen meedeelingen - mislukte. In hoeverre hier waarheid dan wel leugen in spel is moet de tijd leeren; zeker is het, dat het en voor zijn wezenlijk zéér achtenswaardige ouders en voor hemzelf het beste ware geweest, indien de dood zich óók over hem had ontfermd, gelijk hij het deed in het andere, niet minder geruchtmakende geval, dat ik hierboven bedoelde, waarin de jonge, haar man en kind verlaten hebbende echtgenoote, door een plotselinge ziekte van korten duur inééns is weggerukt uit een leven, dat, gegeven de bijomstandigheden van haar echtscheiding, hoogstwaarschijnlijk voor haar op een nieuwe désillusie zou zijn néérgekomen. Hartstocht, zinnelijkheid, egoïsme, recht op eigen geluk tot welken prijs ook! Zóó hoort men aan den éénen kant! Van den anderen, die van de meer ouderwetsche, van de min of meer geloovige menschen, klinkt bij dit alles een zucht tot u dóór om de ordelooze tijden waarin wij leven; waarin de niet meer heilig-geldende banden van familie-eer of moederlijke liefde meedoogenloos worden verscheurd en vanéén gereten, zoodra een hij of een zij in zich voelt oplaaien een passie, die dan onmiddelijk bevrediging eischt, onverschillig wat het kosten moge!.... ‘L'amour n'est autre chose que le désir de la possession,’ zegt Etienne Rey ‘et cependant la possession met fin à l'amour. Il porte donc en lui un double germe de vie et de mort, et ce qui le fait vivre est aussi ce qui le tue. Il mourrait de ne pas posséder, et il meurt de posséder, et le voilà tout entier dans cette contradiction. De là son mystère, ses fureurs, ses égarements.’Ga naar voetnoot1.) Op de hierboven beschreven werkelijkheidsgevallen is deze stelregel wèl toepasselijk; in het ééne heeft de jonge man zijn geheele toekomst geofferd aan een reeds oudere vrouw, die voor hem was geworden de vrouw, van wie hij, dóór die verhouding, was geworden de slaaf; in het andere liet de moeder man en kind in den steek, om het onmiddelijk in bezit willen nemen van dien anderen, dien zij, ware de dood niet tusschenbeide gekomen, vermoedelijk na de uitgesproken echtscheiding had getrouwd; - altijd indien het niet wáár is geweest, wat reeds nu verluidt, dat haar verleider nimmer in werkelijkheid het plan om zijn belofte uit te voeren heeft gehad. Maar,... en dit is de inhoud van L' Immolé -, er is nog een andere alle aardsche liefde overwinnende ‘amour,’ die welke juist de Roomsch-Katholieke Kerk bij uitstek weet aan te kweeken in hare geloovige kinderen, eene welke is die zelfverloochening, die het geheim is van de R.K. Kerk, een zich zelve en de eigen verzoekingen kunnen kruisigen, om daarmede niet alleen eigen zonde te boeten, maar óók nog die van onze naasten mede op onze schouderen te nemen. Wat blijft ons protestanten, bloedverwanten of vrienden van zulke door het leven te gronde gegane menschen als die welke thans in den Haag het onderwerp van alle gesprekken uitmaken, anders over, dan hun ná te wijden een woord van zachtmoedige vergiffenis, of van oprecht medelijden, met het woord in de gedachten van den Christus, die zoo terecht zeide: ‘Wie van u zonder zonde is werpe den eersten steen op haar.’ Meer echter dan zulk zwijgend berusten blijft den protestant niet, zoo min als hem, waar het geldt eigen lijfsbegeeren van opgezweepte hartstocht, een andere aardsche schuilplaats blijft dan die onder den grond -, daar waar de levensmoeden, de zelfmoordenaars, hun laatste toevlucht zoeken moeten voor zichzelf en hun wanhoop. Daarentegen, de Roomsch-Katholiek, die gelóóft, van ganscher harte gelóóft, wéét dat hem of haar, ginds, in de klooster-veiligheid, een laatsten uitweg blijft voor de verlokkingen van Satan; weet ook, dat, indien de zonden en afdwalingen van die hem lief waren hem drukken, zijn eigen moedig des te méér zichzelf offeren in goede werken kan helpen loskoopen die verdwaalde ziel van Gods toorn, zelfs na den dood nog. Wat doet het er toe, of deze theorieën waar zijn, of niet! Het hiernamaals éérst zal ons dat beantwoorden. In deze boekbeschouwing geldt het niet over een theologisch vraagstuk te redeneeren, slechts na te gaan in hoeverre het den auteur is gelukt in zijn Daniël een aanneembare, een in de hedendaagsche wereld werkelijk nog voorkomende levensgeschiedenis te schilderen, eene die opbouwt en vertroost, bij zóóveel dat afbreekt en mismoedig ons aan | |
[pagina 76]
| |
ons zelven doet afvragen, of wij dan allen zonder onderscheid heden ten dage gedoemd zijn als speelbal van het blinde noodlot van de eene ellende in de andere verleiding te vervallen, zonder innerlijken steun, zonder iets van dat zelfverzekerde plichtsbesef, dat een vroegere generatie staande hield! Neen, neen, Daniels, zij zijn er nog! De schrijver heeft niet ‘gepreekt’ een brave-Hendrik type geschilderd, dat uw afkeer wekt; hij liet u zien een jongen man van vleesch en bloed, een die óók kende zijn ure van struikelen, van zichzelf ontrouw worden in zijn éérste heiligste voornemens, maar die weer opstond, die wilde overwinnen, wilde, omdat hij had goed te maken in zijn eigen oogen, niet alleen eigen schuld, maar óók de erfelijke belastheid van geheel een geslacht, die hem drukte; - een die overwon in die laatste vredehaven, waarvoor de Roomsch-Katholieke Kerk zorgde voor haar mannelijke en vrouwelijke leden, beiden, het klooster. L'immolé is de ziels-geschiedenis van een die den zelfmoord van een schuldigen vader reeds om die reden zich verplicht voelt voor hem goed te maken, dank zij een mystiekgodsdienstige moeder wordt gerugsteund in die zichzelf gestelde taak, die veel strijd met eigen-ik, en met anderen-óók, te boven komt, en die, eindelijk gelouterd, niet meer geschiktzelfs tot een gewoon alledaagsch bestaan, daardoor als van zelf verdwijnt achter de kloostermuren, waar zooveel leed en zooveel onvervuld gebleven begeerte zich omzet in heilig-leven en werken voor anderen - voor God. Gij zult mij antwoorden, dat dit alles héél mooi en goed en wáár is voor die uitverkoren geesten, die aldus zijn begenadigd met het geloof, maar dat de rest, de groote meerderheid onzer, evenals wij dat zien in de werkelijkheid der dingen, ondergaat in en met een gróóte passie. Voor hen, voor die groote meerderheid, is er in het boek van Etienne Rey een rijke mate van niet-altijd sentimenteele, soms zelfs zeer wrééde waarheid. Hij begint: ‘Parler délicatement de l'amour, ce n'est pas parler de l'amour.’Ga naar voetnoot1)
En reeds uit dien aanhef kan men gewaarschuwd zijn, dat wij hier niet met een de dingen willen-omsluieren door mooie beelden hebben te doen, maar met een meedoogenloos datgene ontleden, wat man en vrouw tot elkander voert, en wat in beiden zich toch zoo verschillend uit, en zoo verschillend wordt beleefd door hen inwendig. Mij, als zelve-vrouw, trof zoo menig heeljuiste oordeelvelling over ons vrouw-gevoel. Zoo bijv. deze:
‘La conversation de l'homme, qu'elle aime, n'est pas, pour une femme, un plaisir de l'esprit, ni même du coeur; c'est plutôt une griserie physique, un commencement de volupté; ce ne sont pas les paroles qu'elle écoute, mais la voix, la voix qui pour elle a des douceurs de caresses.’Ga naar voetnoot1)
Buitengewoon juist-gezien óók is het vonnis over de deugdzame vrouwen, die leelijk zijn, uitgesproken:
‘Dans la vertu d'une femme laide, il y a toujours une protestation haineuse contre la beauté.’Ga naar voetnoot2)
Let eens op hoevele der zich aan het ‘redden’ van gevallen meisjes wijdende dames behooren tot dit gilde der leelijken onder de vrouwen; in de allereerste plaats ongehuwden en misdeelden, maar óók de in een banaal huwelijk zonder liefde héél emotie-loos daarheen levende leelijke getrouwde-vrouwen zult gij in de allereerste rangen dezer zich zoo ‘zedelijk’-voelende strijdsters meestal ontmoeten! Er is een gróóte wáárheid in de plaat, die ik dezer dagen tegenkwam in Le Rire, waarop eene met de hedendaagsche nauwe-rokken-mode al héél eng omkleede mooie demi-mondaine is afgebeeld, terwijl zij - het wèlgevormde been, op de fransche manier héél hoog uitstekend uit den van voren opgetrokken japon, - alle heerenblikken, van jonge en oude beide, tot zich trekt. Twee dikke, vormlooze, zonder eenige bevalligheid of gratie gekleede, vulgaire en leelijke leden harer eigene sexe, wien men, juist dóór al die onaantrekkelijkheid, kan aflezen van het gezicht, dat zij behooren tot de ‘fatsoenlijke’ vrouwen, slaan met jaloersche blikken die heeren-bewondering gade, en de eene zegt met huichelachtige droefheid tot de andere:
‘Wat moeten de mannen toch wel van ons vrouwen denken gaan, als je zulke schepsels ziet!’ | |
[pagina 77]
| |
Diezelfde blikken van spijtige deugdzaamheid, diezelfde quasi-fatsoenlijkheid, van aldus misgunnen der andere haar vrouwenmooi, ik heb het honderden malen opgemerkt in de werkelijkheid des levens, zoowel op de Promenade des Anglais in Nice, of op de boulevards van Parijs, als in de verstolenheid van afternoon-tea-gebabbel in het quasi-deugdzaam Den Haag, wanneer vrouwen en vriendinnen onder elkaar een ‘zondige’ afwezige naar beneden halen, niet uit wezenlijken afschuw van haar ‘wangedrag’, maar méést en bovenal uit jaloezie van haar meerdere schoonheid. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|