mijn afscheiding van de Theosofische Vereeniging leidden, zich voordeden; terwijl een blik in het boek zelf duidelijk aantoont, dat ofschoon het stellig als ‘theosofisch’ mag worden gekwalificeerd, het toch klaarblijkelijk geschreven is van uit een geheel ander standpunt, en derhalve niet kon worden aangeboden als specifiek theosofische literatuur.
Dat is echter van weinig belang, vergeleken bij de conclusie, dat ik en anderen om zulk een onwaardige reden de Theosofie den rug zouden hebben toegekeerd.
Laat mij u verzoeken een blik te slaan op de namen van de oude en beproefde werkers, die gij door uw noodlottig drijven uit de Vereeniging hebt gestooten, en dan u zelf in de Verheven Tegenwoordigheid af te vragen, of het waar is, dat een hunner de Theosofie of liever de Theosofische Vereeniging heeft verlaten, omdat ze nu minder ‘fashionable’ is dan zij in de vroegere dagen was, toen gij en ik en die anderen schouder aan schouder stonden en den strijd voerden voor H.P. Blavatsky.
Ontweek een onzer toen den laster, en denkt gij, dat wij thans minder bereid zijn dien onder de oogen te zien? Het is echter heel iets anders, dat men ter wille van de Waarheid zich schande en laster op den hals haalt, dan dat men dit van ons zou vergen om onzedelijke leeringen te steunen.
De conclusie is u zeer onwaardig, omdat een oogenblik nadenkens u zou toonen, dat ze onedel en onwaar is. Een van de dingen, die ons het pijnlijkst hebben getroffen in de gebeurtenissen van onlangs, is juist het feit, dat gij u niet te goed hebt geacht, om onware en onrechtvaardige dingen te zeggen van hen, die het tot hun plicht rekenden zich tegen uw noodlottige taktiek en uw compromis met onzedelijkheid te verzetten.
Doch waar ik thans meer in 't bijzonder den nadruk op wenschte te leggen, ook in 't belang van de ware Theosofie, is dat gij de groote fout begaat - een fout, die H.P. Blavatsky nimmer beging - te denken, te schrijven en te spreken, alsof de Theosofie en de Theosofische Vereeniging een en dezelfde zaak waren, volkomen aan elkander gelijk; en dat er geen Theosofie in de wereld zou kunnen bestaan zonder de Theosofische Vereeniging en geen Theosofen buiten die Vereeniging.
In de vroegere dagen dachten of onderwezen wij nooit zoo iets, en wij hebben daar nu nog veel meer reden voor. Het is niet noodig u hiervoor bewijs en plaats aan te halen, daar ge zeer goed weet, dat het onderscheid tusschen de Theosofie en de Theosofische Vereeniging bij herhaling in de ‘Sleutel tot de Theosofie’ wordt uiteengezet.
Gij diendet te weten, dat de groote meerderheid onzer door de Theosofische Vereeniging te verlaten niet de Theosofie hebben verzaakt, zelfs al gevoelen wij ons ook genoodzaakt ze onder een anderen naam te onderwijzen; en dat, ofschoon wij niet langer met of door de Theosofische Vereeniging werkzaam kunnen zijn, wij niettemin het groote werk voortzetten, dat H.P. Blavatsky begon.
Doch in de oude dagen dachten wij ten minste, dat de Theosofische Vereeniging de zuivere Theosofie en zuivere zedelijkheid voorstond. Wij kunnen dit niet langer denken of zeggen. De ‘Theosofie’ van de Theosofische Vereeniging is nu een bepaald geloof en dogma, gebaseerd op gezaghebbende psychische uitspraken, en degenen, die van meening durven verschillen, worden door de Presidente uit hun ambt ontzet en ten slotte gedwongen de Vereeniging te verlaten, terwijl zij in de krachtigste taal als ‘vervolgers’ en ‘onverzoenlijken’ gebrandmerkt worden.
Ik ben er mij zeer goed bewust van, dat gij al dien tijd vrijheid van opinie hebt gepredikt, doch dit is een van de burleske aspecten van het regime, dat gij hebt ingevoerd en dat duidelijk werd voorzien en voorspeld ten tijde van uw verkiezing tot presidente. (Zie Vahan).
Uw wezenlijke houding te dier tijde kwam zeer goed uit, toen gij hen, die uwe verkiezing tegenwerkten en die hun stem in protest tegen zekere, door u verkondigde meeningen durfden verheffen, kwalificeerdet als bezield door ‘den geest van het gepeupel, dat Hypatia in stukken scheurde, en verwenschingen uitbraakte bij den brandstapel van Bruno.’ (Zie Theosophical Review van Juni 1907). Niettemin waren zij, die gij aldus karakteriseerdet, de oudste en standvastigste leden der Vereeniging, naar wier meening gij boven alle andere hadt behooren te luisteren en wier opinie gij hadt behooren te eerbiedigen. Wat gij sedert dien tijd gedaan hebt, heeft de vrees en de voorspellingen, toen geuit, ten volle gerechtvaardigd.
Wat gij ook moogt prediken, het is nu van algemeene bekendheid, dat uw handelingen juist het tegendeel aan het licht hebben gebracht. Gij begont met den Vice-President er uit te stooten, omdat hij er een meening op na durfde houden omtrent de stichting van de Vereeniging, die van de uwe verschilde; vervolgens begont gij de zaken op zoodanige wijze aan te pakken, dat verscheidene oude en beproefde bestuursleden, die zich tegen uw uitspraken en manier van handelen verzet hadden, hun functie als Algemeene Sectie-Secretarissen moesten neerleggen, niettegenstaande het feit, dat iedere Sectie volstrekt zelfbestuur bezat.
Nu, gij zijt er in geslaagd uw volgelingen benoemd te krijgen en - vele honderden oude leden te verliezen.
Zonder twijfel zult ge thans onbeperkt gezag genieten, en in staat zijn de Vereeniging geheel naar uw hand te zetten en haar aan uw psychische autoriteit en visioenen te doen gehoorzamen. Tegen welken prijs en met welke opoffering van beginselen gij dit reeds gedaan hebt, weten wij allen.
Doch laat niemand zich voorstellen, dat dit de grondslag is, waarop H.P. Blavatsky de Vereeniging stichtte, dat deze op zulk een wijze haar oorspronkelijke roeping zal vervullen, of dat dit op iets anders kan uitloopen zal vervullen, of dat dit op iets anders kan uitloopen dan dat ze een bekrompen en exclusieve secte wordt.
En als het wellicht waar is, zooals gij zegt, dat de Theosofische Vereeniging - welke gij zoo geheel ten onrechte met de Theosofie identi-