Gedachtenwisseling.
Aan Mevrouw Van Rees - Van Nauta Lemke.
Met veel belangstelling volg ik steeds uw artikelen, maar daar, waar velen U om explicatie enz. vragen, zoo kom ik ook tot U met de vraag: ‘Is bij spiritisme beslist geloof noodig?’
Ik zal U wat zeggen: ‘ik behoor tot degenen, die steeds zoekende zijn en twijfelen; al de misères en onrechtvaardigheden in de wereld aanschouwende, kan ik dikwijls niet tot de conclusie komen, dàt er bestaat een God van Liefde, Rechtvaardigheid en Almacht. Ik kan dus niet spreken van ‘Geloof’.
Den eenen keer komt 't protestantisme me 't beste voor, den anderen keer geef ik beslist de voorkeur aan 't katholicisme, als zijnde de godsdienst van rust, van kalmte, omdat je moèt aannemen, moèt gelooven - - - -
Er is dus geen geloof in me en tòch ben ik volbloed spiritist; ik geloof aan een leven hiernamaals, niet uit den Bijbel, maar door 't spiritisme, omdat mijn vader, van wien ik zielsveel hield, mij verschenen is.
En dat verschijnen was geen droom, geen hallucinatie, 't was werkelijkheid! Ik stapte net in bed, ik had de dekens nog niet over me heen getrokken en daar stond op eens mijn vader vóór me. Nog nooit had ik zulk een geestverschijning gehad en ik had dien dag ook niet bizonder aan hem gedacht zelfs, maar ik schrikte zóó hevig, dat ik stil bleef liggen, roerloos! Na 5 minuten verdween de verschijning. Naderhand hoopte ik zoo dikwijls, dat 't zich nog eens zou herhalen, ik was er nu op voorbereid, maar nooit, nooit is 't weder gebeurd.
Ik weèt dus, dat er hiernamaals een leven is, door 't spiritisme en daar geloof ik aan, ik heb er een bewijs van.
Waárom moet dus spiritisme samengaan met christelijk geloof? Kan het geen natuurwet zijn, dat nà onzen dood, de ziel weder herleeft op een andere manier?
Wie had ooit gedacht in 1885, dat wij nu in de Holl. Lelie, nog van gedachten zouden wisselen over het spiritisme!!
Amsterdam, 17 Juni.
C. ARNTZENIUS.