een heel volkstumult er bij. Dat tooneel speelt zich voor mijn oog af als een bioscope tafereel.
Ik was dus ‘wakker’ geschrikt; ga in huis, zet een hoed op en wandel de straat in. Gekomen tot een brug zie ik werkelijk wat ik zooeven in beeld zag, toen ik achter de schuttingen stond. Er was kwestie tusschen de groenteman en het volk. Hij zeide ‘die vrouw spreekt onwaarheid, ik heb haar niet aangereden.’
Ik naderde en zei ‘dat heb je wèl, je hebt te woest gereden’. ‘Hoe kan U dat nu zeggen sprak de man, U komt daar net aanloopen’. ‘Ja, ik heb het gezien’, zei ik.
Natuurlijk dacht die man dat ik onwaarheid sprak. Maar het geval heeft zich voorgedaan zooals ik het U beschrijf. Dus was dit ook niet te fotografeeren geweest door mij en toch bezweer ik het U. Keek ik door de schuttings heen? Zaten er X-stralen in mijn oog?
Of was het beeld overgenomen door een luchtsubstantie welke zich voor mijn oog verstreek?
Ik vind dat - met het zien van dien Inlander die ook niet gefotografeerd kon worden wel wat overeenkomst hebben.
Laat mij onderwijl deze gelegenheid waarnemen U te herinneren dat ieders oog ganschelijk anders is ingericht. Winteravonds met kinderen ging ik aan de tafel zitten teekenen. We zetten midden op, - een vaas of een klok. Ieder teekende op zijn manier. Probeert U dat eens na. Ik ontdekte dat we allen de figuren verschillend van groote maakten. Hun figuren waren 1 centimeter en de mijnen 5. Hoe kwam dat? Ik heb het gevraagd aan schoolhoofden, aan schilders, aan fotografen. De een zegt het ligt aan de jaren, de ander zegt het ligt er aan of je teekenen geleerd hebt. Niets van dit alles. Want ik zette me terstond bij een fotograaf en een teekenmeester te 's Gravenhage neer om samen de proef te nemen, maar die verklaring van hun ging niet op. Wie weet dit optelossen? Welke onderwijzer wil op zijn school 20 kinderen het bord laten uitteeken? Waarom zijn er dan enkelen die het reuzengroot weergeven en anderen die het o zoo petit doen? Ik geloof dat het afhankelijk is van iemands opvatting (karakter) evenzoo als hij dit in zijn kleeding (smaak) legt of in zijn handschrift. Evenals de een reuzenletters schrijft en sommigen - als Dr. Kuyper, speldepunten.
Vergeef mij alweder deze uitweiding, ik ben maar eens even met U aan 't praten. Alzoo zou inderdaad die Inlander op afstand die toer vertoond kunnen hebben - de magie is in Indië heel machtig - en het zien der anderen (zonder hem te zien) zou dan niet mogen verklaard worden uit een oog-eigenschap (want vier menschen tegelijk kunnen niet één gelijke oog-eigenschap als helderziendheid of X dóórziendheid hebben,) maar zou het dan moeten verklaard worden als luchtbeeld, spiegel-verschuiving.
En alzoo - gelijk ik U beschreef van die groentewagen - doet Uwe mededeeling mij genoegen want ze leert mij nu - door dat U van vier personen tegelijk spreekt dat het een mysterieus verschijnsel was buiten de oog-eigenom. En zonder dat ik mij verwaan de oplossing te geven heb ik U mijne meening en ervaring slechts gezegd.
II. Het Sirih-gooien, evenals er door militaire autoriteiten in Indië werd waargenomen het met dakpannen - ot steenen gooien (regenen) is mij onverklaarbaar. U vindt daarover verhalen in spiritistische werken. Evenals U bekend is de geheime stem van het meer te Jowa. Ik weet daar niets van. Ik geloof nòch verwerp dit. Ik begrijp het niet. Het kan behooren tot het mysterieuse wat uit God is, de raadselen die ons omringen, de één duidelijk waarneembaar - de anderen onoplosbaar. Maar dàt ze bestaan, dàt ons van de ochtend tot den avond teekenen omringen, is boven elken twijfel verheven. Kijk maar goed rond en lèt op die teekenen.
III. Niet alleen in Indië maar ook in Holland vliegt de ‘Wielewaal’ een vogel iets zwaarder dan de Merel gitzwart met oranje, een pronkvogel. Ook hier in 't land gelooven de boeren dat als deze vogel z'n nest maakt in een boom op hun erf hun een ongeluk beschoren is. Nu is het juist een ‘ongeluk’ van ons dat we nimmer die dingen eens controleeren. Er wordt om ‘het sprookje’ gelachen en verder wordt er niet op gelet. Heeft iemand een Wielewaal op z'n erf, in een boom, laat hij dan eens goed de vogel gadeslaan als hij fluit ‘Wielewaal’ een helder vol mooi geluid.
Ik geloof niet dat een ongeluk zal gebeuren als men lief voor de vogel is. Slechts dan als men zijn leven of zijn nest verstoort. Maar dit geloof heerscht ook omtrent de Ooievaar en de Zwaluw, geen enkele boer zal een ooievaarsnest of een zwaluwnest verdelgen noch de vogel eenig kwaad aandoen. En dit acht ik geenszins bijgeloof maar heuschelijke ernst. Niet alleen ten opzichte van de ooievaar en zwaluw en wielewaal, maar ten opzichte van alles wat leeft, dat wij door God niet geschapen zijn noch aangesteld om andere wezens welke Hij óók heeft geschapen, te verdelgen. Terecht zal deze eigenwijsheid, ruwheid, ontmenschtheid, door God gestraft worden aan ons: verwoesting met verwoesting - vernietiging met vernietiging. Dus spinnen wij zelf ons lot. Of dat te voren staat aangeteekend, dat - en hoe wij zullen spinnen, of wij ‘fatalist’ of niet moeten zijn, spreek ik geen oordeel over uit. Dàt weet ik niet. Maar dit weet ik wel dat een ‘materialist’ géén mensch is in den waren zin des woords, maar een zielloos voorwerp, - waarschijnlijk zooals dien Predikant zei - uit de serie der 999.
Hartelijk gegroet. Vergeef mijn lange gebabbel, maar zoo kort als U, kan ik me niet verstaanbaar maken, dat is een bijzondere gave van U. Steeds tot Uw dienst.
H. VAN HOLK.